Het is mooi weer. Het terras in het park is zonovergoten. De oppashond ligt tevreden aan mijn voeten en op tafel staat een romige cappuccino. Even lijkt het leven mooi.
Naast mij strijken twee jongemannen neer: nonchalant gekleed in merkkleding, keurige koppies waarop elk haartje zit zoals bedoeld. Voor hun neuzen een exclusief biertje.
‘Hee, gast’, zegt de een, ‘ga jij nou nog wat studeren?’
‘Ja, man, zegt de ander, ik ga over naar politicologie. Lachen!’
‘Gast, politicologie, echt? Maak beter je rechten af.’
‘Maakt niet uit, man, ik ga alleen voor het diploma, en politicologie lijkt me echt lachen.’
‘Gast, wat heeft Thierry eigenlijk gestudeerd?’
‘Thierry? Weet ik niet.’
De ene grabbelt naar zijn Iphone en begint te zoeken.
‘Gast’, zegt hij, opkijkend van zijn schermpje, ‘Thierry studeerde geschiedenis en rechten. Rechten dus, hè gast.’
Ik denk nog even dat het om een vriend gaat, maar nee, ze hebben het over die Thierry van de Eerlijk-Eten maaltijdboxen gevuld met vlees van de groothandel.
Ik kijk tegen het zonlicht in naar de twee knapen en zie een mirage van blond haar, blauwe ogen en afgetrainde lijven als van de Thierry-brigade, ergens in een voormalig Oostblokland op zomerkamp onder de bezielende leiding van de kampakela van dienst. In het trainingskamp ontdekken ze hun mannelijkheid volgens de normen en waarden uitgedragen door goeroe Andrew Tate, leren ze dat vrouwen graag een beetje overmand willen worden; dat IQ best wel cultureel bepaald is en het bleke ras uit de Westerse wereld superieur is.
Van die studenten die als het erop aankomt hun plicht doen; in dienst van de nieuwe orde zonder zeuren bevelen opvolgen ten bate van een wereldvisie gestoeld op uitsluiting en onderdrukking. Niet gehinderd door academische nieuwsgierigheid of interesse die verder gaat dan hun eigen verdienvermogen en sociale status. Als het moet de leider volgend tot in de dood.
Maar in het huidige tijdsgewricht staan dat soort types er altijd nog beter op dan studenten die tegen de orde ingaan en zich verzetten, die protesteren tegen onrecht op basis van de overtuiging dat ‘nooit meer, nooit meer voor iedereen is’, en dat er geen nuancering mogelijk is voor genocide.
Studenten die zich niet door de besturen van ‘hun’ universiteiten per brief laten beleren. En die niet onder de indruk zijn als de rectoren het hebben over hoe ‘diep ze geraakt zijn door de situatie in Gaza en Israël’. Die het larie vinden dat de weledelgeleerde heren en dames bestuurders vinden dat er ‘talloze manieren zijn waarop het vreselijke conflict dat zich nu in Gaza afspeelt wordt bekeken, gewogen en geïnterpreteerd door wetenschappers, politici, burgers en betrokkenen.’ Die verontwaardigd zijn als er badinerend wordt gemeld dat ‘de leden van onze academische gemeenschap die zich nu door middel van demonstraties laten horen één van de gezichtspunten op het conflict vertegenwoordigen.’ Alsof er meerdere gezichtspunten zijn op een genocide.
Het open en academisch debat moet gevoerd blijven worden, volgens de bestuurders, ook als het pijnlijk is, ook als het schuurt. Het past bij de ‘in het academische ethos verankerde waarden’ om te blijven samenwerken met Israëlische en Palestijnse universiteiten, vinden ze. Dat universiteiten in Israël de repressie van de Palestijnen legitimeren, samenwerken met leger en wapenindustie en daarmee bijdragen aan de onderdrukking van Palestijnen melden de universiteitsbonzen niet. Dat er in Gaza geen universiteit meer overeind staat, ook niet.
De rectoren die de brief ondertekenden staan er klaarblijkelijk niet bij stil dat het een gotspe is om over een ‘conflict’ te blijven spreken als zelfs het ICC het heeft over een genocide. Dat al die academische neutraliteit leuk en aardig is, maar dat je, in de woorden van Desmond Tutu: ‘de kant van de onderdrukker hebt gekozen, als je neutraal bent in situaties van onrecht.’
De protesterende studenten begrijpen dat beter dan de universitaire bobos.