Grip op migratie

Terwijl ik een stukje van de hoorzitting van Marjolein Faber terugluister, steekt mijn kat zijn kopje om de deur bij het horen van haar stem, kijkt verschrikt naar de beoogd minister van asiel en migratie en maakt zich schielijk uit de voeten.
Mijn kleine asielzoeker is een week of zes geleden aan komen lopen. Uitgehongerd, in de war maar vol vertrouwen dat we hem niet zonder pardon weer de straat op zouden schoppen. We zochten naar zijn huis van herkomst, maar vonden geen aanwijzingen. Dus namen we hem op.
Ja, het kost wat. Je moet met hem naar de dierenarts, een kattenbak en -mand kopen, en zo’n kleine eet de oren van je hoofd. En ja, hij loopt af en toe iets omver en zet z’n nageltjes in je arm. Dan zet je wat dierbare kwetsbare dingen op een veilige plek en leert hem zijn nageltjes in te houden als je met hem speelt. Je maakt ruimte voor je nieuwe huisgenoot en gaat samenwonen.
Het schijnt dat katten feilloos aanvoelen wie te vertrouwen is en wie niet. Dat geldt ook voor veel andere dieren. Mensen daarentegen hebben in de loop van het door kerk en staat geleide beschavingsoffensief hun instincten laten verschralen tot onderbuikgevoelens die geen argumentatie meer behoeven. Ze hoeven alleen maar benoemd te worden om geldig te zijn.
Zodoende is het acceptabel dat Faber het strengste asielbeleid ooit mag gaan uitvoeren, want als we nou maar ‘grip op migratie krijgen’, komt alles weer goed en wordt Nederland weer van ons.
Faber, die al jarenlang in niet mis te verstane woorden en daden uiting geeft aan haar op omvolkingstheorie en racisme gebaseerde vreemdelingenhaat, mag tot de regering toetreden. Faber, die gezien haar track record totaal ongeloofwaardig nu beweert dat ze geen racist is, dat ze nooit omvolking volgens de nazi-ideologie bedoelde, dat ze zich enkel grote zorgen maakt over de ‘zorgelijke demografische ontwikkeling’ in Nederland. Wat bij haar zoiets betekent als: de witte Nederlander wordt vervangen door een niet-witte vreemdeling die een geloof aanhangt waar ik, Faber, niets van moet hebben.
Ze stelt dat ze een minister voor alle Nederlanders zal zijn. En in plaats dat de hele Tweede Kamer in hoongelach uitbarst, wordt van alle kanten slechts bevestigd dat ‘grip op migratie’ de hoogste prioriteit heeft. Want alleen als we ‘de asielstroom indammen’, kan ons land gered worden. Daarbij is blijkbaar alles geoorloofd. Zelfs Faber als minister. Een poging het tij te keren met een motie van wantrouwen wordt weggestemd, ondanks een beroep op het morele besef van individuele kamerleden van de helft van de coalitie. Maar met ook de zegen van de VVD en de NSC mag Faber aan de slag.

Je kunt veel en vaak roepen dat de migranten de schuld zijn van alles, maar daarmee wordt het niet waar. Je kunt vreemdelingenhaat en rancune botvieren door de voorrang van statushouders bij toekenning van een sociale huurwoning af te schaffen, maar daardoor verschijnen er in stad en land niet vanzelf woningen voor starters, studenten en jonge gezinnen. Je kunt de grenzen dichtgooien en geen migrant meer binnenlaten en naar je achterban toeteren dat Nederland zo weer van ons wordt, maar als de tomaten in de kassen wegrotten omdat niemand ze plukt, de vee-industrie vastloopt omdat in de slachthuizen niemand meer slacht, en niemand meer een pakketje op tijd bezorgd krijgt, gaan de BBB-boeren en Henk en Ingrid de consequenties van het zo gretig omarmde beleid voelen, ook in hun portemonnee. En dat zal ze niet bevallen.
Je kunt vluchtelingen en asielzoekers aan de grens van Europa laten opsluiten in onmenselijke kampen in ruil voor forse bijdragen aan ondemocratische regimes; en de asielzoekers die toch Nederland binnenkomen laten verpieteren in lekke tentenkampen in Ter Apel en Budel tot je ze kan uitzetten, maar daarmee komt bestaanszekerheid, armoedebestrijding en afschaffing van de eigen bijdrage in de zorg niet per se dichterbij.

Met een beetje andere koers is het mogelijk om de zo hartstochtelijk gewenste ‘grip op migratie’ te krijgen zonder je menselijkheid te verliezen. Bijvoorbeeld door structureel te investeren in ontwikkelingssamenwerking zonder de lokale handel en industrie vleugellam te maken door het schaamteloos promoten van eigen handel en industrie. Dan hebben mensen in hun thuisland meer kansen een leefbaar bestaan op te bouwen. Dan hoeven ze hun heil niet overzee te zoeken.
De woningcrisis kan ook worden aangepakt door ‘boeren, telers en tuinders’ versneld op weg te helpen naar duurzaam produceren, zodat er (stikstof)ruimte vrijkomt om te bouwen. Dan kunnen behalve studenten, gezinnen en starters ook migranten fatsoenlijk gehuisvest worden.
Als de extreem rijken meer belast worden vanuit de stelling dat ‘men aan een boom zo volgeladen vijf zes pruimen niet mist’, hoeft er niet op alles bezuinigd te worden en kunnen migranten worden ingezet om de personeelstekorten in de zorg, de kinderopvang en het onderwijs op te lossen zodat er win-win situaties ontstaan. Goed voor de integratie; het neemt de ‘angst voor de Ander’ weg, en is een remedie tegen ingeworteld racisme en vreemdelingenhaat.
Er zijn menswaardige mogelijkheden om van Nederland een land te maken waar iedereen zich thuis kan voelen. Dan hoeven vluchtelingen en migranten niet meer de schuld te krijgen van de puinhoop, maar zijn ze deel van de oplossing. En als we daarvoor allemaal een beetje meer kleur krijgen, is er eerder iets gewonnen dan verloren.

De politiek van het kleinste kwaad

Tijdens de debatten die na maart in de Tweede Kamer over het toenemende antisemitisme werden gehouden, werd verwezen naar de ‘indringende dramaserie’ de Joodse Raad. Iedereen die, zo beweerde men in de Kamer, ook maar een greintje twijfel voelde over de omvang van het leed dat de joodse bevolking van Nederland ervoer door de pro-Palestijnse protesten, zou de serie moeten bekijken. Want, zo zeiden onze volksvertegenwoordigers bijna allemaal in koor: we hadden het al eens meegemaakt, de toenemende jodenhaat, de uitsluiting, het antisemitisme. En nu zagen we het weer! Wie anders durfde beweren had een gaatje in zijn hoofd, was te kwader trouw of een walgelijk terroristenvriendje.
Een maand of wat later, bij het aanschouwen van het tweedaagse debat over de regeringsverklaring blijven mijn ogen hangen aan Pieter Omtzigt, die met zijn eigen NSC en de VVD het huidige extreemrechtse kabinet mogelijk maakt, en dwalen mijn gedachten af naar David Cohen. David Cohen was, samen met Abraham Asscher, voorzitter van de Joodse Raad in Amsterdam. Die was begin 1941 door de Duitse bezetters in het leven geroepen om leiding te geven aan de Amsterdamse joodse gemeenschap, en diende ervoor te zorgen dat de anti-joodse maatregelen aan de joodse bevolking werden doorgegeven en stipt werden opgevolgd.
In genoemde tv-serie zien we Cohen meebewegen met de bezetter, omdat hij door meebewegen erger kwaad denkt te voorkomen, geschrokken als hij is van het lot van de mannen die tijdens de eerste razzia’s in februari 1941 zijn opgepakt. Die joodse mannen werden naar Mauthausen gedeporteerd. Dat daar helse omstandigheden golden, bleek uit de stroom aan overlijdensberichten die het thuisfront al spoedig bereikte. In 1941 nam de bezetter nog de moeite om overlijdensberichten te sturen.
Voor Cohen stond deportatie naar Mauthausen gelijk aan een doodvonnis.
Ook toen Cohen kon weten dat een vergelijkbaar lot de mannen, vrouwen en kinderen wachtte die via Westerbork afgevoerd werden naar andere kampen, zoals Sobibor en Auschwitz, gaf hij daar geen ruchtbaarheid aan, omdat hij hen die op transport moesten niet van streek wilde maken.
Een evenwichtig oordeel geven over het handelen van David Cohen is ingewikkeld. Was het nobeler geweest om aan hen die de treinen in moesten precies te vertellen welk lot hun wachtte, of is het menselijker om te doen alsof het nog goed zou komen? Had het verschil gemaakt als de mensen wisten wat hun te wachten stond aan het eind van de spoorlijn?
Mij lijkt het rechtvaardiger om mensen zelf de keus te laten of ze gedwee buigen voor de heersende macht, of zich liever, toch al ten dode opgeschreven, tot het uiterste verzetten. Beide keuzes zijn aanvaardbaar, als ze maar geïnformeerd gemaakt worden.
In de aangeprezen tv-serie rebelleert de dochter van Cohen tegen haar vader. Ze komt in verzet tegen zijn uitdrukkelijke gebod niets te doen wat ‘de Duitser’ zou kunnen ontstemmen. Zij redde ettelijke kinderen uit de Joodse Crèche aan de Amsterdamse Plantage Middenlaan. Van haar zoon Rob Oudkerk weten we dat ze een levenslang schuldgevoel had over de kinderen die ze niet heeft kunnen redden. Zoals het gaat met mensen die een goed afgesteld moreel kompas hebben; die lijden meer aan wat ze niet konden bewerkstelligen dan dat ze tevreden zijn over wat ze wel bereikten. En tegen dat gevoel van falen is het applaus en de lof van minder daadkrachtige omstanders geen remedie.

Pieter Omtzigt doet me denken aan David Cohen. Niet dat de omstandigheden vergelijkbaar zijn, maar ook Omtzigt komt me voor als een persoon die er tegen alle redelijkheid in van overtuigd is dat hij het algemeen belang dient. Dat het passend is met de PVV in zee te gaan, om erger te voorkomen. Erger in de zin van nieuwe verkiezingen met een nog groter extreemrechts machtsblok als gevolg. Als een hedendaagse variant van de politiek van het kleinste kwaad, lijkt hij te denken dat hij, toonbeeld van moraal, fatsoen en joods-christelijke waarden, met zijn niet aflatende aandacht voor rechtsstatelijkheid de PVV in toom kan houden en de ergste uitwassen van het op discriminatie en uitsluiting gebaseerde gedachtengoed van Wilders kan matigen.

Was het arrogantie dat David Cohen dacht dat hij de Duitse bezetter tot mildheid kon overhalen? Dat hij een deel van de joodse elite zou kunnen behoeden voor deportatie om zo de opbouw van de gemeenschap na de catastrofe veilig te stellen? Deed hij een oprechte poging te redden wat er te redden viel?
En Pieter Omtzigt? Hoe zou het zitten bij hem? Zou hij oprecht denken dat hij de rechtstaat uit de klauwen van de PVV kan redden en is hij daarom akkoord gegaan met deze coalitie? Vertrouwt hij op de steun van het liberale smaldeel van de VVD, en de kracht van onze democratische instituties?
Ik begrijp dat de vergelijking tussen Cohen en Omtzigt een beetje mank gaat. We zuchten vandaag de dag niet onder een wrede buitenlandse bezetting. We faciliteren niet de deportatie van Nederlandse medeburgers naar onbekende en onbestemde oorden waar een wisse dood hen wacht… Maar we knijpen al wel collectief een oogje toe bij het terug de volle zee opduwen van gammele bootjes vol vluchtelingen, inclusief vrouwen en kinderen; en malen niet om een door de golven verzwolgen vluchteling of een aangespoeld kinderlijkje meer of minder. En dat is nog maar de opmaat voor wat er kan gebeuren als dit kabinet een meerderheid van de Kamer achter ‘het strengste asielbeleid ooit’ weet te krijgen.
Ik hoop van harte dat Omtzigt een ondergrens heeft, en dat hij, als die bereikt wordt, eindelijk ophoudt met water bij de wijn doen. En anders moeten we die grens maar voor hem trekken, en de straat opgaan, er fel tegenaan. Met z’n allen. Steeds weer.

Rectori salutem

Het is mooi weer. Het terras in het park is zonovergoten. De oppashond ligt tevreden aan mijn voeten en op tafel staat een romige cappuccino. Even lijkt het leven mooi.
Naast mij strijken twee jongemannen neer: nonchalant gekleed in merkkleding, keurige koppies waarop elk haartje zit zoals bedoeld. Voor hun neuzen een exclusief biertje.
‘Hee, gast’, zegt de een, ‘ga jij nou nog wat studeren?’
‘Ja, man, zegt de ander, ik ga over naar politicologie. Lachen!’
‘Gast, politicologie, echt? Maak beter je rechten af.’
‘Maakt niet uit, man, ik ga alleen voor het diploma, en politicologie lijkt me echt lachen.’
‘Gast, wat heeft Thierry eigenlijk gestudeerd?’
‘Thierry? Weet ik niet.’
De ene grabbelt naar zijn Iphone en begint te zoeken.
‘Gast’, zegt hij, opkijkend van zijn schermpje, ‘Thierry studeerde geschiedenis en rechten. Rechten dus, hè gast.’
Ik denk nog even dat het om een vriend gaat, maar nee, ze hebben het over die Thierry van de Eerlijk-Eten maaltijdboxen gevuld met vlees van de groothandel.
Ik kijk tegen het zonlicht in naar de twee knapen en zie een mirage van blond haar, blauwe ogen en afgetrainde lijven als van de Thierry-brigade, ergens in een voormalig Oostblokland op zomerkamp onder de bezielende leiding van de kampakela van dienst. In het trainingskamp ontdekken ze hun mannelijkheid volgens de normen en waarden uitgedragen door goeroe Andrew Tate, leren ze dat vrouwen graag een beetje overmand willen worden; dat IQ best wel cultureel bepaald is en het bleke ras uit de Westerse wereld superieur is.
Van die studenten die als het erop aankomt hun plicht doen; in dienst van de nieuwe orde zonder zeuren bevelen opvolgen ten bate van een wereldvisie gestoeld op uitsluiting en onderdrukking. Niet gehinderd door academische nieuwsgierigheid of interesse die verder gaat dan hun eigen verdienvermogen en sociale status. Als het moet de leider volgend tot in de dood.
Maar in het huidige tijdsgewricht staan dat soort types er altijd nog beter op dan studenten die tegen de orde ingaan en zich verzetten, die protesteren tegen onrecht op basis van de overtuiging dat ‘nooit meer, nooit meer voor iedereen is’, en dat er geen nuancering mogelijk is voor genocide.
Studenten die zich niet door de besturen van ‘hun’ universiteiten per brief laten beleren. En die niet onder de indruk zijn als de rectoren het hebben over hoe ‘diep ze geraakt zijn door de situatie in Gaza en Israël’. Die het larie vinden dat de weledelgeleerde heren en dames bestuurders vinden dat er ‘talloze manieren zijn waarop het vreselijke conflict dat zich nu in Gaza afspeelt wordt bekeken, gewogen en geïnterpreteerd door wetenschappers, politici, burgers en betrokkenen.’ Die verontwaardigd zijn als er badinerend wordt gemeld dat ‘de leden van onze academische gemeenschap die zich nu door middel van demonstraties laten horen één van de gezichtspunten op het conflict vertegenwoordigen.’ Alsof er meerdere gezichtspunten zijn op een genocide.
Het open en academisch debat moet gevoerd blijven worden, volgens de bestuurders, ook als het pijnlijk is, ook als het schuurt. Het past bij de ‘in het academische ethos verankerde waarden’ om te blijven samenwerken met Israëlische en Palestijnse universiteiten, vinden ze. Dat universiteiten in Israël de repressie van de Palestijnen legitimeren, samenwerken met leger en wapenindustie en daarmee bijdragen aan de onderdrukking van Palestijnen melden de universiteitsbonzen niet. Dat er in Gaza geen universiteit meer overeind staat, ook niet.
De rectoren die de brief ondertekenden staan er klaarblijkelijk niet bij stil dat het een gotspe is om over een ‘conflict’ te blijven spreken als zelfs het ICC het heeft over een genocide. Dat al die academische neutraliteit leuk en aardig is, maar dat je, in de woorden van Desmond Tutu: ‘de kant van de onderdrukker hebt gekozen, als je neutraal bent in situaties van onrecht.’
De protesterende studenten begrijpen dat beter dan de universitaire bobos.

Leed als attractie

In Herinneringscentrum Kamp Westerbork staan drie meisjes bij een reconstructie van een driehoog stapelbed. Het ene meisje lijkt iets ouder dan de andere twee. Ik schat zo in dat het brugklassers zijn. Het oudere meisje geeft blijk van een groot voorstellingsvermogen. Ze zegt: ‘En als je dan ziek was, in dat bovenste bed, en je liet alles lopen, je weet wel, dan kwam dat dus op de anderen in de bedden daaronder. Een van de twee andere meisjes wendt haar blik af, kijkt naar het trapje, naar de potkachel met erop een emaillen theepot. Het andere meisje kijkt even omhoog, naar het bovenste bed, en dan weer, als gebiologeerd, naar het sprekende meisje, dat haar verhaal met plastische handbewegingen illustreert.
Even later staan twee jochies, kleiner nog, basisschool, over hun blaadje met vragen gebogen. Ze snappen het niet: welk symbool voor een gedeporteerde Roma of Sinti staat op de stenen van het monument voor de weggevoerden? Ze kijken verbaasd rond. Welk monument, zie je ze denken. ‘Een vlam’, zeg ik. ‘Wel even checken hoor, of het klopt, straks buiten. Midden in het stenenmonument kom ik ze weer tegen. ‘Dank u wel, mevrouw, we hebben het gevonden hoor.’ 
Deze herinnering komt in me op vanwege de discussie over de noodzaak van  Holocaustonderwijs, en maakt de weg vrij voor andere herinneringen: 
Vlak voor het uitbreken van de eerste Intifada sta ik voor de ingang van Yad Vashem in Jerusalem. Ik ben aan het overwegen of ik naar binnen zal gaan. Er dromt een groep mensen samen bij de ingang. Een vrouw maakt een handgebaar in de richting van het museum. Ze zegt, in schel Amerikaans: ‘I’m hungry. I sure hope they do a decent sandwich in there.’ Ik ga toch maar niet naar binnen.
In Cambodja, een land met een eigen geschiedenis van gruwelijkheden, bezoek ik Tuol Sleng, het genocidemuseum in een voormalige school in Phnom Penh die tijdens het regime van de Rode Khmer onder de naam S21 in gebruik was als gevangenis en martelcentrum. In elke reisgids wordt het museum aangeprezen als een must see. Net als de killing fields in Choeung Ek, op ongeveer tien kilometer van de stad, waar gevangenen naar toegebracht werden om te worden vermoord. Op het terrein staat een grote, dikke boom. Tegen die boom werden baby’s en kleine kinderen doodgeslagen. Als ik het terrein bezoek zie ik westerse jongeren selfies maken voor die boom. Sommigen wijzen naar de boom terwijl hun reisgenoot een foto maakt. Anderen nemen een zodanige pose aan, zodat zowel zij zelf als de boom goed op de foto komen.

In Cambodja zijn de plekken waar onuitsprekelijke gruweldaden plaatsvonden onderdeel geworden van een toeristische agenda. Het zijn attracties geworden, die je gezien moet hebben, en waar je je laat fotograferen om te kunnen laten zien dat je er was.
Een echo hiervan hoor ik bij de Amerikaanse die bij Yad Vashem vooral denkt aan een decent sandwich. En, veel zachter, ook bij het verhaal van het meisje in Westerbork, die haar klasgenoten iets gruwelijks verteld alsof het om een griezelverhaal gaat.
Wat je moet zien te voorkomen is dat herinneringsplekken uit de Tweede Wereldoorlog langzaam een soort ‘Amsterdam Dungeon’ worden. Waar je ‘de duistere kant van de geschiedenis’ kunt ontdekken door ‘te duiken in de wereld van heksenvervolgingen, martelingen en executies’.
Dat kan door onderwijs over de Jodenvervolging. En door die geschiedenis te duiden met voorbeelden waartoe de kinderen of jongvolwassenen die je onderwijst zich kunnen verhouden, zodat ze zich een betere voorstelling kunnen maken van wat uitsluiting en vervolging betekent. Door er bijvoorbeeld bij te betrekken wat vrouwen en meisjes meemaken onder de Taliban, wat er gebeurde in Cambodja, in Srebrenica, in Zuid-Afrika, Rwanda, en wat er nu gebeurt in Gaza. Ook dan kan je duidelijk maken dat het systematisch vermoorden van miljoenen mensen een historisch unicum is, dat antisemitisme een gif is dat moet worden uitgebannen, en dat joden geen homogene groep zijn die je niet collectief verantwoordelijk mag stellen voor de gedragingen van de staat Israël. Moslimjongeren zullen dat vast begrijpen, gezien de ervaringen van hun eigen groep die collectief afstand moet nemen van ‘islamitische terreur’, ook al hebben ze er niets mee te maken.

Hoe komen we hieruit?

Hoe komen we hieruit (13 mei 2024)

Als student woonde ik een tijd in de inmiddels gesloopte studentenflat aan de Westermarkt. Mijn kamer had uitzicht op het Anne Frankhuis. Als in de zomer de ramen openstonden, hoorde ik de gedempte stemmen van de bezoekers van het Achterhuis.
Op 3 mei sta ik aan de andere kant van de Westerkerk, bij het beeldje van Anne Frank. Het ranke bronzen meisje is niet te zien. Er staan hekken om haar heen en ze is ingepakt in bubbeltjesplastic, omwikkeld met grijze ducttape. Bij het homomonument houdt een groep van verschillende pluimage – joden, moslims, christenen en niet-gelovigen – een alternatieve dodenherdenking waarbij de slachtoffers van de holocaust en de tienduizenden doden als gevolg van de genocide die nu plaatsvindt in Palestina herdacht worden. Er wordt gebeden, gezongen en gerouwd om de doden van toen en de doden van nu. Het was de bedoeling om bloemen en knuffels rond het beeldje van Anne Frank te leggen. De gemeente meende dat het beeldje daarbij beschadigd zou kunnen worden en vreesde verstoring van de openbare orde. Daarom is Anne ingepakt en staat ze in een kooi van hekken.
Op 4 mei blijft de Dam tijdens de nationale herdenking behoorlijk leeg, maar desalniettemin spreekt men over een ‘waardige’ herdenking –  omringd door politie, extra beveiliging, met kledingvoorschriften en de voorzitter van het ‘nepparlement’ die een krans legt. Waardig, want het is die ‘twee verbindende minuten’ stil gebleven.
Op 5 mei loop ik bij het Museumplein langs het huis waar de joodse Etty Hillesum in 1941 en 1942 haar dagboek schreef. Het staat in de steigers, gered van de sloopdrift van Amsterdam wordt het opgeknapt. Ik denk aan Caroline van der Plas die haar bijdrage aan het debat over antisemitisme opende met een citaat van Etty Hillesum, dat zo van de Wikipedia pagina over Etty Hillesum geplukt is. Had Van der Plas het dagboek van Hillesum gelezen, dan wist ze dat Etty alles waar Van der Plas voor staat grondig verafschuwde.
Op 6 mei bezetten studenten Roeterseiland uit protest tegen de misdaden die Israël straffeloos blijft begaan en eisen het verbreken van de banden met universiteiten in Israël.
Nadat op 7 mei op Roeterseiland het tentenkamp bestaande uit veertien tentjes door de ME hardhandig is ontruimd, richten de studenten barricades op bij de Oudemanhuispoort. Ook daar treden politie en ME hardhandig op.
‘Schoonvegen die bende en oppakken dat tuig’, brult van der Plas op X. ’Dit is een overname van onze universiteit die gepaard gaat met antisemitisme, vernieling en geweld’ zegt onze demissionair minister van Justitie en Veiligheid Yesilgöz, die trots is op de politie en ME. Omtzigt houdt zich zoals zo vaak op de vlakte maar vindt het een voorwaarde om met open vizier te praten. Onze geblondeerde nationale roeptoeter Wilders, die de minister-president mag aanwijzen, laat weten: ‘Dat krijg je ervan, bestuurders en politie die jarenlang wegkeken. Jullie lieten onze grenzen wagenwijd openstaan voor antisemieten, voor mensen die onze cultuur haten […] en onze samenleving nu met geweld afbreken.’ Samen onderhandelen de vier opgewekt verder over de vorming van onze nieuwe regering.

Op Hemelvaartsdag staat op het Museumplein direct tegenover het Rijksmuseum een grote witte truck, met daarin een replica van een replica van een ‘Hamastunnel’. Galeriehoudster Rachel Meijler heeft het idee uit Israël naar Nederland gehaald om aandacht te vragen voor de gijzelaars die nog steeds vastzitten. Kunst om mensen wakker te schudden, zegt ze, maar de installatie is natuurlijk niet politiek.
Op de lange witte aanhangwagen staat met grote letters: ‘How do we get out of here?’ Via een trapje kom je in de tunnel: een smalle u-vormige gang van cement met aan het eind een ventilator en een mat op de vloer. Vage geluiden van bombardementen in de verte. Aan de zijkant bij de ingang van van de truck staat: ‘No escape room. Free entry.’ Er staan een paar mensen met een geel ‘bring them home’ solidatriteitsstrikje op hun kleding gespeld. Voor het merendeel zijn de bezoekers  toeristen die werktuiglijk door de tunnel stappen.
Verderop het Museumplein verzamelt een groepje vrouwen zich rond een grote roze teddybeer. Ze vragen aandacht voor de absurditeit van de bezetting van Gaza, waar Israël al sinds 2007 bepaalt wat de Gazastrook in mag, en wat niet. De lijst met verboden goederen, die niet statisch is, bevat bijvoorbeeld vishengels, muziekinstrumenten, A4 papier, naaimachines en speelgoed. De ‘tunnels van Hamas’ worden gebruikt als alternatieve aanvoerroutes voor goederen. Pluche speelgoeddieren voorzien van een QR-code die doorlinkt naar The Ghassan Abu Sittah Children’s Fund markeren de aanlooproute naar de truck met de nagebouwde tunnel.
Bij het groepje rond de roze teddybeer raak ik aan de praat met een voorbijganger die me trots vertelt dat ze aan de tunnel heeft meegewerkt. Dat Israël zich toch moet kunnen verdedigen, dat er helemaal geen honger is in Gaza en dat je foto’s van dode baby’s – zoals die tegenover het Concertgebouw door weer een andere groep demonstranten zijn opgehangen – overal van het internet kan plukken tegenwoordig.
Bij het trapje naar de Hamastunnel vertelt een jonge joodse vrouw me ‘dat het echt heel direct binnenkomt’, die tunnel, en vraagt me om me te verplaatsen in het lot van de gijzelaars: ‘ga naar binnen,’ zegt ze, ‘stel je open, laat je raken.’ Ze kijkt verbaasd als ik zeg dat ik vanzelfsprekend wil dat de gijzelaars ongedeerd terugkeren naar hun familie. Naast haar staat een forse man met een Davidsster aan een kettinkje om zijn nek. Eerder al heeft hij me agressief staan filmen, en nu weet hij te melden dat ik gehersenspoeld ben, dat ik nergens wat van af weet, en dat hij zich als jood in Nederland niet meer veilig voelt. Een blonde agente van de Vredeseenheid Amsterdam komt bij ons staan en zegt: ‘Sorry voor de onderbreking, maar ik wil jullie even complimenteren dat jullie met elkaar praten.’ Door haar interventie kan ik niet meer vragen door wie ik gehersenspoeld ben.
Aan het begin van de ‘tunnel’ wordt de bezoeker via een plaquette uitgenodigd zijn gevoelens te delen. Met een stift schrijf ik ‘Free Palestine’ op de grijze, betonnen muur.

Fotocollage: BK©2024

Cellen in de bunker van Kamp Vught

Het Nationaal Monument Kamp Vught ligt pal naast de EBI Vught, de Extra Beveiligde Instelling waar topcriminelen als Ridouan Taghi en Willem Holleeder hun straf uitzitten.
Een deel van het voormalige Konzentrationslager Herzogenbusch ligt binnen de muren van de EBI, te weten de Bunker, ofwel Unit 1, de door de SS gebouwde strafgevangenis, waar in de Tweede Wereldoorlog vele verzetsstrijders hun laatste dagen doorbrachten voor ze werden gefusilleerd. De Bunker is een Rijksmonument en valt onder het oorlogserfgoed, vanwege de belangrijke en beladen geschiedenis van het gebouw.

Op 8 februari jl. dienen Ulysse Ellian (VVD) en Geert Wilders (PVV) tijdens de behandeling van de begroting voor Justitie en Veiligheid een amendement in waarin ze voorstellen om in de Bunker acht cellen te realiseren voor echte zware jongens. Er zijn te weinig cellen voor die groep, en de EBI Vught is volgens die twee een uitgelezen plek om er een paar bij te bouwen. Een meerderheid in de Tweede Kamer stemt voor. In de motie wordt met geen woord gerept over de historie van de Bunker. Sterker nog, er wordt naar de Bunker verwezen als TEBI, de Tijdelijke Extra Beveiligde Inrichting uit de jaren negentig.
Een half jaar voor de motie wordt ingediend is een expertteam opgericht om na te denken over de toekomst van de Bunker, nu in gebruik als kantoor en opslagplaats. De Rijksbouwmeester komt in september 2023 met een advies aan de minister van Justitie en Veiligheid, waarin hij stelt dat het verbouwen van de SS gevangenis tot nieuw cellenblok ‘ongewenst is vanuit moreel, emotioneel en historisch oogpunt’.
Dat advies heeft de Kamer niet bereikt.

Wat er in Kamp Vught gebeurd is, is relatief onbekend, en dat is opmerkelijk in een tijd van bijna hyper herdenken van slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog.
In 1942 wordt door de Duitse bezetter opdracht gegeven tot de bouw van Kamp Vught, want Amersfoort en Westerbork kampen met ruimtegebrek. De constructie wordt bekostigd met geroofd joods kapitaal. Begin 1943 arriveren de eerste gevangenen. In september 1944 wordt het kamp ontruimd. Gevangenen gaan op transport naar andere kampen. In oktober 1944 treffen de geallieerden een leeg kamp aan.
Nu is op het terrein dus die EBI, en Nationaal Monument Kamp Vught, bestaande uit een tentoonstellingsruimte, een gerestaureerde barak, het originele crematorium en een monument voor ‘de verloren kinderen’: de 1269 joodse kinderen die op 6 en 7 juni 1943 met een of beide ouders via Westerbork naar Sobibor gedeporteerd werden, waar ze bijna allemaal zijn vermoord.

In Kamp Vught zaten tijdens de anderhalf jaar dat het in gebruik was meer dan 31.000 mensen gevangen, waaronder 12.000 joden en veel verzetsstrijders. Vanuit het hele land – en vanuit België – werden verzetsmensen naar Vught gebracht en in de Bunker ‘bewaard’ tot ze werden vermoord. Meer dan 400 verzetsmensen werden in Vught ter dood gebracht. De meeste executies vonden plaats tussen juli en september 1944, op de fusilladeplaats buiten het Kamp. Hitler had, als reactie op de mislukte aanslag op zijn leven – of omdat het niet echt lekker ging met zijn oorlog – bepaald dat verzetsstrijders (‘terroristen, saboteurs’) na hun arrestatie direct en zonder proces gefusilleerd konden worden. Dat lot trof meer dan 329 mensen in kamp Vught, waaronder 23 medewerkers van het illegale blad Trouw (die nog wel waren berecht); de top van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en vele andere verzetsstrijders en politieke tegenstanders. Op zich al genoeg reden om de Bunker te willen behouden als herinneringsplaats, zou je denken.

In de Bunker vond nog een andere herdenkingswaardige gebeurtenis plaats, bekend als het ‘Bunkerdrama’. Omdat een medegevangene vertrouwelijke informatie doorgaf aan de kampleiding, besloten vrouwen die met haar een barak deelden haar vlecht af te knippen, zodat iedereen kon zien dat ze niet te vertrouwen was. De kampleiding zette daarop een van de vrouwen gevangen in de Bunker. Negentig vrouwen verklaarden zich solidair met haar. Dat protest beviel kampcommandant Grünewald niet, en hij besloot tot een nieuwe strafmaatregel. In cel 115 van de Bunker werden 74 vrouwen een hele nacht op elkaar geperst opgesloten op een oppervlakte van ongeveer 9 vierkante meter. Toen de cel de volgende morgen open ging, waren 10 vrouwen gestorven. Het drama werd bekend buiten het kamp en leidde tot protesten. Grünewald werd verantwoordelijk gehouden voor de buitenissige straf, werd gedegradeerd en naar het Oostfront gestuurd. Dat overleefde hij niet.
In het voormalige crematorium van Kamp Vught is cel 115 nagebouwd. De originele tegels liggen op de vloer. Ook de celdeur en het raambeslag zijn uit de Bunker. Elke 5 jaar wordt het Bunkerdrama herdacht op de plaats waar het echt plaatsvond: in de Bunker.

Die Bunker moet nu dus volgens een Kamermeerderheid worden verbouwd tot ultraveilige cellen voor de ergste criminelen. Oorlogserfgoed of niet. De Kamer heeft voor het aannemen van het amendement geen kennis kunnen nemen van het beschikbare advies van de Rijksbouwmeester.
Zo zien we opnieuw, dat het ministerie van Justitie en Veiligheid onder Yesilgöz niet zuiver op de graat is als het gaat om informatievoorziening. En we zien ook dat niet alle plaatsen waar slachtoffers van het naziregime zijn gevallen gelijkwaardig voor herdenking in aanmerking komen. Ook niet als het gaat om de laatste verblijfplaats van mensen die zich daadwerkelijk hebben verzet tegen bezetting, nazisme en antisemitisme.

 

Vive la République!

Dit jaar levert de verjaardag van Willem-Alexander Claus George Ferdinand, koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, jonkheer van Amsberg, ons niet eens een extra vrije dag op, en is er dus echt helemaal niets aan het koningschap dat nog een beetje van nut is.
De feestelijkheden rond de verjaardag van de vorst zijn, het brood-en-spelen in de dorpskernen op het platteland daargelaten, verworden tot een commercieel circus waar tieners riedeltjes fluiten of violen voor geld, bakfietsmoeders cupcakes verkopen voor 2,50 per stuk; dito vaders passanten tegen betaling eieren laten gooien tegen het hoofd van hun beste vriend, buurtbiebjes worden leeggeroofd om de boeken ter verkoop aan te bieden en kinderen hun afgedankte speelgoed jengelend aan de man proberen te brengen. Vanaf elk plein klinkt bonkende pokkeherrie, de binnenstad ligt bezaaid met lege plastic bierbekers en rond een uur of vier lijkt iedereen op zijn minst aangeschoten.
Al dagen van tevoren worden de ‘beste’ verkoopplekken op straat gemarkeerd met tape en het woord ‘bezet’, of afgezet met rood en wit crime-scene lint. Overal worden oranje tompoezen, oranje donuts, oranje limonade of oranjebitter aangeprezen; worden oranje bretels, brillen en kroontjes uitgevent, en grossiert de HEMA en elke vintage winkel in oranje uitdossingen, van nepveren boa’s tot slobpakken en paraplus. Er is online een Hoezee Koningsdagpakket XL te koop, met koningsbier, koningscava, koninginnenpopcorn, oranjechips en Willie’s notenmix. Thuis geleverd in feestelijk oranje doos, zodat je zonder inspanning je dag oranje etend en drinkend voor de buis kan doorbrengen, want die doos moet leeg, dat spreekt vanzelf.
De jarige zelf moet in een of ander gehucht tegen wil en dank gaan haringhappen, wc-potwerpen, kleffe handen schudden, naar lullige liedjes luisteren en saaie toneelstukjes kijken, en doen alsof hij het naar zijn zin heeft, terwijl zijn zich doodvervelende gezin zich achter hem voortsleept. Feestje zonder vertier voor een extreem rijk man op kosten van ‘zijn’ volk, dat wél belasting betaald.

Na de Napoleontische tijd werd gewezen veldheer Willem Frederik in 1815 de eerste koning van Nederland: Willem I. Hij voerde de naam Van Oranje, want hij was van ver nog wel familie, en met de naam Oranje hadden de Nederlanden, vanwege die andere Willem, een historische band. Een aantal generaties later hebben we met Willem-Alexander het zoveelste door erfopvolging aangestelde staatshoofd, en is geen enkele wet geldig zonder dat zijn handtekening erop staat. En dat terwijl de minister-president, en niet de koning zelf, verantwoordelijkheid draagt voor zijn handelen. Wat in de moderne tijd toch licht achterlijk overkomt. En het past ook niet in een democratie, een ongekozen staatshoofd van niet onbesproken komaf, getrouwd met een dito vrouw. Maar zet er een kroon op, noem haar koningin en hele volksstammen vallen in katzwijm. De schoonfamilie van het staatshoofd is na wat geharrewar gewoon ook welkom.

We kunnen als volk als we dat zo graag willen best één keer per jaar op straat feesten in onzinnige uitdossingen, met een vrijmarkt en met ontregeld treinverkeer van en naar Amsterdam. Daar hebben we geen koning voor nodig. Elke dag kan worden uitverkoren, en dan noemen we het iets als ‘hoera voor ons’ dag, of ‘eigen volk eerst’ dag, of een andere verbindende naam.

En een staatshoofd? Laten we dat gewoon kiezen, zoals het een moderne democratie betaamt.


Fotocollage: Merde à tous!
George Ferdinand Frobenius-Kreplin (©frobenius)

 

Chic tafelen in de stratosfeer

Rasmus Munk maakt eten klaar. Dat doet hij volgens de keurders van Michelin zodanig, dat ze hem twee sterren toekennen, en dat ís wat in de wereld van de haute cuisine. Hij liet in Kopenhagen voor miljoenen een pakhuis verbouwen tot de Alchemist. Daar biedt hij een ‘holistisch ervaring’ in de vorm van een vijftig gangen lang, vier tot zes uur durend eetfestijn waarbij de bezoeker bijvoorbeeld bloemen van een net echte mensentong van siliconen likt; een exquise gerechtje in de vorm van een oogbal naar binnen slurpt, en kabeljauwtongetjes van een satéstokje nibbelt. Vijftig keer een hapje, het ene nog vernieuwender dan het andere. Genuttigd onder een kunstmatige sterrenhemel, in een neonverlichte ruimte vol graffiti of een ruimte voor dessert en digestief in jaren twintig stijl. Dertig koks werken zich het laatste sterretje uit de lucht voor maximaal vierenveertig mensen per dag. Kosten beginnen bij 900 euro per persoon, en lopen op tot 2000 euro, waarvoor je dan bij de hapjes een superdeluxe wijnarrangement krijgt, exclusieve bubbels en een digestief.
Bij elk gerecht hoort een verhaal; chef Rasmus heeft visie. En maatschappijkritiek. De bezoeker die zich komt laven aan zijn extravagantie, moet ook een beetje ethisch ontwricht worden. Het mag schuren!
Zo serveert hij kippenpoten in een kooi van dezelfde grootte als de ruimte die de kip had toen het dier nog leefde. De kippenpoten zien er echt uit, maar zijn dat natuurlijk niet. Alleen arme mensen dineren met echte kippentenen. De variant van Rasmus is gemaakt van uitgebeende kippenvleugels, gevuld met kip soufflé en geglazuurd met iets van kreeft en teriyaki saus. Op het menu staat ook een regenboogijsje in de vorm van een zeepaardje. Zeepaardjes zijn biseksueel. Rasmus snijdt zo in één hap het thema homoseksualiteit aan. Hij serveert een chocolade doodskistje, om de fijnproever bewust te maken van de uitbuiting van kinderen bij het produceren van cacaobonen.
Voor Rasmus is dit nog niet visionair en maatschappijkritisch genoeg. Hij wil hogerop. Met kunst- en vliegwerk. Als het aan hem ligt, kunnen vanaf 2025 zes consumenten in een ruimteballon op dertig kilometer hoogte een hoogstaand culinair vorkje prikken. Rasmus, die de wereld wil ‘verbeteren’, streeft ernaar met zijn ruimtediner het sensationele inzicht te onderstrepen dat voedsel de rode draad is in het menselijk bestaan. En eten terwijl je naar de kromming van de aarde kijkt, vindt hij hartstikke betekenisvol. Maar dat is niet het enige, Rasmus hoopt ook een discussie op gang te brengen over de rol van de mens bij het vernietigen van de natuur en de bescherming ervan. En zoals we van astronauten weten, is een blik vanuit de ruimte op die kwetsbare planeet die we bewonen een louterende ervaring die het besef dat we de aarde moeten beschermen losmaakt.

Zes uur fine dining in een luxe ruimteballon met uitzicht op de kromming van de aarde kost 500.000 dollar. Mij lijkt het dat als je 500.000 dollar uitgeeft om zes uur in een ballon in de stratosfeer lekker holistisch te gaan zitten tafelen, je niet door – ik noem maar wat – eiwitbiscuitjes in de vorm van een uitgemergelde baby voor je neus gezet te krijgen in zo’n chocolade doodskistje van Rasmus, plotseling het licht gaat zien met betrekking tot de honger en uitbuiting in de wereld. Of dat je plotseling de aarde wil gaan beschermen. Zicht op die kromming of niet.
Is er nou niets tegen zo’n plan van sterrenchef Rasmus te doen? Een petitie? Heel veel tomatensoep tegen de ruimteballon? Een boycot? Een wetsvoorstel? Een aanklacht wegens verregaand cynisme? Gewoon domweg verbieden wegens liederlijke verspilzucht?

 

De beginselen van Elbert Dijkgraaf – SGP informateur

Een informateur van SGP-huize moet samen met een CDA-collega het programkabinet waarin de PVV de eerste viool speelt mogelijk gaan maken. CDA leider Henri Bontebal lijkt niet zo blij dat partijgenoot Richard van Zwol zo’n kabinet mee gaat optuigen, en stelt dat hij deelname van CDA’ers als bewindspersonen in zo’n constructie niet ziet zitten. Maar hoe zit het met die andere partij, de Staatkundig Gereformeerde Partij, de SGP? Fractievoorzitter Chris Stoffer lijkt geen moeite te hebben met de poging een (extreem)rechts kabinet te helpen vormen, met inzet van partijgenoot en ex-kamerlid Elbert Dijkgraaf. En plots is het niet meer denkbeeldig dat, als de poging tot het vormen van een programkabinet succesvol is, er een bewindspersoon uit de SGP gelederen zitting in neemt.
We zouden de SGP kunnen kennen van Cor van Dis, die Gerard Reve aanklaagde wegens ‘smadelijke godslastering’, wat leidde tot het Ezelsproces, en recenter van Kees van der Staaij, het bij zijn afscheid van de Tweede Kamer alom geprezen ‘staatsrechtelijk geweten’ van Nederland. Maar waar staat de SGP eigenlijk voor?

De SGP is de oudste partij van Nederland, die nog in originele vorm bestaat. In 1918 opgericht uit onvrede met toen bestaande andere protestantse partijen, die God niet op bevindelijk gereformeerde wijze eerbiedigen, en zelfs bereid waren met de Roomsen samen te werken. Sinds 1922 blaast de SGP een deuntje mee in de Tweede kamer, waar ze stabiel ongeveer twee procent van het electoraat vertegenwoordigen, en schommelen tussen de twee en drie zetels.
Wil je meer weten over de SGP, moet je dat niet op zondag willen. Want op zondag is de SGP winkel dicht. Elke link die je op hun website aanklikt komt uit op een statische pagina getiteld: Zondag. Omdat de SGP op zondag niet aan politiek doet maar de bijbel leest, kan niemand die dag de partijstandpunten van de SGP tot zich nemen. Ook de site van het lijfblad van de mannenbroeders, het Reformatorisch Dagblad, biedt een statische pagina: ‘een wekelijkse rustdag is een opdracht en een geschenk van God’.
Toch is er voor de enthousiast doorklikkende ongelovige ook op de zondagse rustdag genoeg toegang tot informatie, en zo komt het dat ik leer ik dat de oprichter van de partij, Gerrit Kersten, in 1921 een beweging start tegen het zogenaamde ‘pokkenbriefje’, omdat hij fel tegen vaccinatiedwang is. En dat hij in de Tweede Wereldoorlog verzet tegen de Duitsers afkeurt en niet veel opheeft met de Joden, die ‘moesten bukken en buigen onder het oordeel’. Na de oorlog mag hij van de zuiveringscommissie niet terugkeren in de Tweede Kamer. Ook mag de dominee tien jaar lang geen journalistiek bedrijven. De SGP heeft nooit in klare taal afstand genomen van Kersten.

In de beginselverklaring, opnieuw vastgesteld op 26 februari 2000, zet de SGP zijn plan voor Nederland uiteen.
In artikel 1 staat dat de SGP streeft naar een regering van ons volk geheel op grondslag van de in de Heilige Schrift geopenbaarde ordening Gods, en de onverkorte handhaving van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Dat artikel 36 meldt onder andere dat de overheid Gods dienares is, op aarde om Zijn bevelen uit te voeren. Ze heeft haar gezag niet vanuit zichzelf, maar van God ontvangen. Zij is Gods gezagdrager op aarde.
Daarbij worden de drie formulieren van enigheid, zoals vastgesteld in de Synode van Dordrecht in 1618 en 1619 onvoorwaardelijk onderschreven. De SGP belijdt het absoluut gezag van Gods woord (naar de zuivere Statenvertaling) over alle terreinen des levens. Die Statenvertaling stamt uit 1637.
Volgens de beginselverklaring streeft de SGP niet zozeer naar een meerderheid van kiezers, maar naar handhaving en doorwerking van de beginselen van haar program, en wil de partij dat ongeloofspropaganda, valse religies en anti-christelijke ideologieën door de overheid uit het openbare leven worden geweerd. En dan zijn we nog maar bij artikel 4.
Er zijn er 32, waarin onder andere staat:
‘Zij [de overheid] heeft tot taak de opbouw van de maatschappij te bevorderen met in achtneming van de door God gewilde gezagsverhoudingen;
De man is het hoofd van de vrouw […] Elk emancipatiestreven dat de van God gegeven roeping en plaats van mannen en vrouwen miskent, is revolutionair en moet krachtig worden bestreden;
De overheid regeert bij de gratie Gods. Zij ontleent dus haar gezag niet en kan dat ook nimmer ontlenen aan het volk. Haar ambt oefent de overheid evenwel uit onder medewerking van het volk;
De wetgeving dient te zijn gegrond op de Goddelijke Wet;
De rechtspraak behoort te geschieden naar beginselen, gegrond op het in de Heilige Schrift geopenbaarde recht des Heeren;
Geschonden recht vereist rechtvaardige, maar ook rechtmatige straffen, daartoe behoort de doodstraf;
De overheid heeft de taak om alle wetenschapsbeoefening, technologische ontwikkelingen en hun invloed op mens en maatschappij te toetsen aan Gods Woord en de daarin genoemde cultuuropdracht;
Hoezeer het menselijk leven ook lichamelijk en psychisch is geschonden, het behoort vanaf de conceptie geëerbiedigd en beschermd te worden totdat de dood onmiskenbaar is ingetreden. Het levenseinde mag door medisch handelen niet opzettelijk worden vervroegd;
De overheid kan niet tot vaccinatie verplichten of dwingen;
Lijkverbranding moet worden verboden.
De verhouding van werkgever en werknemer behoort overeenkomstig de regelen van Gods Woord te zijn. Derhalve moeten staking en uitsluiting worden geweerd;
Verplichte verzekeringen en sociale verzekeringswetten met een dwangmatig karakter worden afgewezen;
Er zal geen overdracht van de bij Nederland als zelfstandige natie behorende bevoegdheden aan bovennationale organisaties of gemeenschappen plaats hebben. Derhalve wordt het streven naar Europese éénwording onder een bovennationale regering afgewezen, temeer omdat daardoor de invloed van het rooms-katholicisme en het humanisme sterk wordt bevorderd, het werk van de Reformatie al meer wordt afgebroken en het koningschap dreigt te worden gedegradeerd;
Overeenkomstig de bijbelse eis behoort de overheid allereerst een plaats te bieden aan hen die om hun christelijk geloof vervolgd worden en vanwege lijfsbehoud hun land van herkomst moesten verlaten.’

De verhouding tot Israël krijgt een eigen subartikel, 29a, en is niet van de hand van de oprichter, maar later toegevoegd, als een afterthought: ‘Gods hand leidt het wereldgebeuren, en daarmee ook het ontstaan, voortbestaan en verdwijnen van volken. Israël, als volk van het oude verbond, neemt daarbij een bijzondere plaats in: de Joden zijn de “beminden om der vaderen wil”, die door de HEERE hun land toebedeeld kregen, zoals beschreven is in het Oude Testament. De meest wezenlijke belofte van het genadeverbond is, dat Christus de Enige Naam tot zaligheid is voor Jood en heiden. Daarom is er een diepe verbondenheid met het volk Israël, waaruit de Christus is voortgekomen. Dit alles brengt met zich mee dat de Nederlandse regering streeft naar goede diplomatieke betrekkingen met de staat Israël. Mede met het oog op het welzijn van het Joodse volk en veilige en erkende grenzen voor de staat Israël, zet zij zich in voor vrede en stabiliteit in het Midden-Oosten.’

Best apart, om in een beginselverklaring van een Nederlandse politieke partij zo duidelijk stelling te nemen over een ander land. Maar dat terzijde. Het gegeven dat een informateur, voortkomend uit een partij die meent dat Gods woord zoals opgeschreven in een Bijbelvertaling uit 1637 leidend moet zijn in de hedendaagse politiek is op zichzelf al interessant genoeg. En dan moet zo’n man ook nog een onderhandelen met twee vrouwen die hun van God gegeven plaats niet kennen. Wat een opdracht!

Een man mag niet huilen

Een man, in dit geval Pieter Omtzigt, mag niet huilen, en al helemaal niet in het openbaar, op de werkvloer, bij collega’s. Want dan is de man een watje.
Een betraande man is geen betrouwbare coalitiepartner. Een jankebroer is een drammer, iemand die geen argumenten heeft maar zijn zin doordrijft met waterlanders. Een huilie, huilie. Dat kunnen we niet hebben, zeker niet in de tweede kamer, waar de trots van de natie zich als vertolker van de volkswil manhaftig moet gedragen. Jongens van stavast!

Wat een man wel mag in het openbaar, op de werkvloer, bij collega’s is, om maar wat te noemen: een tirade afsteken over hyena’s uit zandbaklanden die hier in onze fijne moerasdelta de boel komen verstieren.
Een man mag het met een uitgestreken gezicht hebben over de onvolprezen VOC-mentaliteit van ons volk.
Een man mag feesten met de Dutchbatters die net uit Srebrenica in Zagreb aangekomen zijn, en een biertje drinken met Poetin.
Een man mag een keiharde aanpak willen tegen mensen die protesteren tegen volkerenmoord. Een man mag zeggen dat Israel het netjes doet.
Hij mag best in een appgroepje zitten waar antisemitische memes rondgaan, als hij het maar glashard ontkent.
Hij mag in potsierlijk Latijn of met een survivaljacket aan dwaze nonsens verkopen en hardop zeggen dat we geregeerd worden door reptielen.
Een man mag door een brievenbus pissen. Een vrouw een heks noemen.
Op zijn bruiloft gezellig zijn gasten knuffelen tijdens de coronalockdown en toch aanblijven als minister van Justitie en Veiligheid.
Hij mag aan van alles geen actieve herinnering hebben.
Zijn ideologische veren afschudden.
Verrukt opmerken dat er tribunalen gaan komen.
Een man mag vinden dat de Nashville verklaring helemaal geen anti-homodocument is, en dus met behoud van morele integriteit ondertekend kan worden.
De pooier zijn van zijn vrouw als dat zo uitkomt.
Fotorolletjes en bonnetjes kwijtraken.
Hij mag handen schudden waar het bloed vanaf druipt.
Een man mag eigenlijk alles. Maar huilen?
Nee, dat kan echt niet. Dan ben je niet geschikt voor het landsbestuur.