De moed van Rudolph Cleveringa

Toen Duitsland in 1940 Nederland onder de voet liep en onderdeel maakte van het Derde Rijk1 van de Führer, bleven de meeste Nederlandse ambtenaren op hun post. Onder leiding van rijkscommissaris Seyss-Inquart, een vazal van Hitler, voerden zij de taken waartoe ze geroepen waren uit. De regering en de koningin namen de benen naar Londen.
Begin oktober, toen er al allerhande valse maatregelen tegen de Joodse bevolking waren genomen, werd het tijd het ambtenarenapparaat aan een inspectie te onderwerpen: elke ambtenaar moest aangeven of hij of zij Joods was, en hoe het zat met hun echtgenoten. Dat strookte niet met de Nederlandse grondwet, maar ja, hoe geldig was die nog?
De zogeheten ‘Ariërverklaring’ werd massaal getekend. Iedereen deed het immers, en bovendien: je weet wat je hebt, en niet wat je krijgt.
Twee weken later werden alle Joodse ambtenaren geschorst. Ook Eduard Meijers, de Joodse leermeester en collega van de Leidse professor in de rechtsgeleerdheid Rudolph Cleveringa.
In een rede die beroemd is geworden als een verzetsdaad, reageerde Cleveringa op 21 november 1940 op het ontslag van zijn Joodse collega’s, in het bijzonder op het ontslag van Meijers. Bijna iedereen heeft wel eens iets over die rede gehoord, en over de moed die nodig was zich zo openlijk uit te spreken. Maar wat zei Cleveringa nou eigenlijk?

(Lees verder onder de afbeelding)

‘Ik treed hier vandaag voor U op een uur, waarop gij gewoon waart een ander voor U te zien: Uw en mijn leermeester Meijers. De oorzaak daarvan is een door hem hedenochtend rechtstreeks van het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ontvangen brief van de volgende inhoud: “Ingevolge opdracht van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied terzake van niet-Arisch overheidspersoneel en met dat personeel gelijkgestelden, breng ik te Uwer kennis, dat U met ingang van heden van de waarneming van Uw functie van hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden is ontheven. De Rijkscommissaris heeft bepaald, dat de betrokkenen voorlopig in het genot blijven van hunne wedden (toelagen enz.)”.
Ik geef U dit bericht in zijn naakte kaalheid en zal niet pogen het nader te kwalificeren. Ik vrees, dat de woorden, die ik zou kunnen vinden, hoe ik ze ook koos, te ver achter zouden blijven bij de smartelijke en wrange gevoelens, die het bij mij en bij mijn ambtgenoten heeft opgeroepen; en, ik ben ervan overtuigd, ook bij U en bij talloze binnen en – waar zij het zullen vernemen – buiten onze grenzen. […] Niet om zulk een vertolking is het, dat ik nog enige woorden tot U verzoek te mogen richten; had ik geen ander doel dan de accentuering onzer stemming, ik zou, denk ik, geen beter middel te baat hebben kunnen nemen dan hier te eindigen en U over te laten aan de ijzige beklemming van de huiveringwekkende stilte, die dan terstond om ons heen zou hangen. Evenmin zal ik met mijn woorden Uw gedachten pogen te leiden naar hen, van wie het schrijven […] is uitgegaan. Hun daad kwalificeert zichzelf afdoende. Het enige wat ik thans begeer, is: hen uit het gezicht en beneden ons te laten en Uw blik te richten naar de hoogte, waarop de lichtende figuur staat van hem, wien onze aanwezigheid hier geldt.’

Daarna geeft hij een opsomming van de verdiensten van Eduard Meijers, die hij ‘één der grootste rechtsgeleerden van zijn tijd en zijn land; ja, men mag zeggen: van vele landen en vele tijden’ noemt. Uitvoerig roemt hij Meijers’ veelomvattende studies en het belang daarvan, zijn wijsheid, zijn vermogen tot heldere taal: ‘steekt soms daarin mede Meijers’ grootheid, dat hij op gevaarlijk uitziende vragen daardoor het antwoord brengen kan, doordat hij ze in een simpele vorm kan gieten?’
Hij memoreert Meijers’ gaven als docent en begeleider: ‘een leermeester ook van ongewoon doceertalent; een hoogleraar, die niet alleen de hoofden tot denken en werken heeft gebracht van de duizenden, die hij is voorgegaan, maar die tevens, zonder dat ooit de minste uiting van populariteitsgewin bij hem waargenomen is, de harten van zijn studenten heeft veroverd. […] Velen ook heeft hij, buiten enig academisch verband, stoffelijke en geestelijke bijstand geboden. Voor de stad zijner inwoning was hij steeds een verdienstelijk burger, die, wanneer hij zou willen (maar zoiets wil hij nooit), op veel stille arbeid en onbaatzuchtige toewijding zou kunnen wijzen ten dienste van de gemeenschap. Van zijn volk was hij een goed en trouw en eerlijk zoon.’

Cleveringa eindigt met: ‘Het is deze Nederlander, deze nobele en ware zoon van ons volk, deze mens, deze studentenvader, deze geleerde die de vreemdeling, welke ons thans vijandig overheerst, ‘ontheft van zijn functie’! Ik zei U niet over mijn gevoelens te zullen spreken; ik zal mij eraan houden, al dreigen zij als kokende lava te barsten door al de spleten, welke ik bij momenten de indruk heb, dat zich, onder de aandrang ervan, in mijn hoofd en hart zouden kunnen openen.
Maar in de faculteit, die blijkens haar doelstelling gewijd is aan de betrachting van de rechtvaardigheid, mag toch déze opmerking niet achterwege blijven: In overeenstemming met Nederlandsche tradities verklaart de Grondwet iedere Nederlander tot elke landsbediening en tot de bekleding van elke waardigheid en elk ambt benoembaar, en stelt zij hem, onafhankelijk van zijn godsdienst, in het genot van dezelfde burgerlijke en burgerschapsrechten. Volgens art. 43 van het Landoorlogsreglement is de bezetter gehouden de landswetten te eerbiedigen […] Wij kunnen het niet anders zien dan dat er niet de minste verhindering voor onze bezetter bestaat Meijers te laten waar hij was. Dit impliceert, dat de wegdringing van zijn plaats op de wijze, waarvan ik U mededeling heb gedaan, en de soortgelijke maatregelen, die anderen hebben getroffen, door ons slechts als onrecht kunnen worden gevoeld.’

Een dag na de redevoering werd Cleveringa gearresteerd. Hij zat vast tot de zomer van 1941 in het Scheveningse Oranjehotel. Later werd hij nog een half jaar vastgezet als gijzelaar in Vught. Daarna dook hij onder en werkte samen met de regering in Londen aan plannen voor herstel. Na de oorlog werd hij opnieuw hoogleraar in Leiden.
Eduard Meijers werd in augustus 1942 naar Westerbork gedeporteerd, van waaruit hij naar Barneveld werd gebracht. In september 1944 werd hij op transport gezet naar Theresienstadt. Hij overleefde de oorlog.

Omwille van de leesbaarheid heb ik wat archaïsche elementen weggelaten. Lees de hele originele redevoering via Redevoering Cleveringa

1 Hoe zat dat ook weer met die Duitse Rijken? Het Eerste Rijk duurde ongeveer 1000 jaar: het Heilige Rooms Rijk der Duitse Natie, gesticht door de in 800 door de paus gekroonde Karolinger keizer Karel de Grote, een oorlogszuchtig type dat grote gebieden aan zich onderwierp, ook het toenmalige Nederland. In het volgende millennium kromp en groeide dat Rijk, tot het in 1871 definitief kromp tot het Tweede Rijk onder keizer Wilhelm I. Dat hield stand tot 1918, toen Wilhelm II verkaste naar huis Doorn bij Utrecht en Duitsland een republiek werd – de Weimar republiek, ook geen lang leven beschoren.
Toen Hitler in 1933 aan de macht kwam wilde hij met zijn Derde Rijk de Karolingers en opvolgers naar de kroon steken: 1000 jaar zou het duren, en het zou zeker zo groot zijn als het gebied onder Karel de Grote. Quod non.

‘Het voelde als een stomp in mijn maag’

De Jodenvervolging begon ‘met een bordje in het Vondelpark, met daarop “Voor Joden verboden”’, zei Koning Willem-Alexander tijdens de opening van het Nationale Holocaust Museum in Amsterdam. Dat is een duidelijke uitspraak, maar het is niet helemaal waar.
De Jodenvervolging begon met een verre van ruimhartig toelatingsbeleid voor vluchtende Duitse Joden, die ‘migranten’ werden genoemd. Vanaf 1938 waren ze helemaal niet meer welkom, omdat, volgens de toenmalige minister van Justitie Carel Goseling, nog meer Joden toelaten het antisemitisme in Nederland alleen maar zou voeden1 In dat jaar sloot Nederland  de grens met Duitsland en begon de bouw van een groot vluchtelingenkamp voor vluchtelingen die niet naar Duitsland teruggestuurd konden worden. Dat werd Westerbork. In Hooghalen, en niet in Elspeet, want dat vond koningin Wilhelmina te dichtbij haar buitenverblijf. En ook de lokale bevolking van Elspeet had weinig zin in de ‘ongewenste vreemdelingen’.
De volgende stap werd gezet in oktober 1940, toen ambtenaren massaal de Ariërverklaring ondertekenden. Bedrijven volgden. Stap voor stap werd isolement en uitsluiting genormaliseerd, werden bevelen van hogerhand gehoorzaam opgevolgd. Voordat de eerste bordjes met ‘Voor Joden verboden’ in de zomer van 1941 werden opgehangen.

De Duits-Amerikaans Joodse filosofe en politiek denker Hannah Arendt noemde gedachtenloosheid – het domweg niet stilstaan bij de gevolgen van je daden – de banaliteit van het kwaad. Je kan het ook onverschilligheid noemen. Of wegkijken, de tegenhanger van het populaire ‘je verantwoordelijkheid nemen’. Dat gebeurde in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. En de enkeling die terugkwam uit de kampen werd niet bepaald met open armen ontvangen. Dat er nu eindelijk een Nationaal Holocaust Museum in Amsterdam is om de Jodenvervolging in Nederland te herdenken is belangrijk. Onderdeel van de langdurige en volkomen terechte excuses van Nederland voor het in de steek laten van een grote bevolkingsgroep. Een waardige markering van ‘nooit meer’.

Op 10 maart werd het museum geopend. Tijdens die opening hield de Israëlische president Yitzhak Herzog een toespraak in de Portugese Synagoge. Buiten protesteerde een grote, gemêleerde groep mensen tegen zijn aanwezigheid. Een van de Joodse organisatoren van de demonstratie vertelde2 dat het voelde alsof hij een stomp in zijn maag kreeg, toen hij hoorde dat Herzog zou komen. Hij refereerde aan het Joodse Chanoeka feest, dat de ontheiliging van de tempel door het plaatsen van een afgodsbeeld herdenkt. De aanwezigheid van Herzog bij de opening, zei hij, was voor hem een ontheiliging van het museum.
Tijdens de openingsplechtigheid waren de demonstranten hoorbaar. Bij het verlaten van de Portugese synagoge en de openingshandeling van het museum was een kleine groep demonstranten voor de genodigden ook zichtbaar.

Ik was erbij, op het Waterlooplein, midden in de voormalige Joodse Buurt. Er werden leuzen gescandeerd, er was woede, verbijstering. Mensen droegen watermeloenkeppeltjes. Op het podium vervoegden zich Joodse en Palestijnse sprekers. Er werd Kaddisj gezegd. Er waren ouders met kinderen. Er hing een sfeer van solidariteit en saamhorigheid. Nooit meer was nu.
Er werd af en toe tegen een politiebusje geduwd. De eigen ordedienst was steeds direct ter plaatse om de overenthousiaste jonge mannen tot kalmte te manen. Een enkeling lukte het op een van de busjes te klimmen, met de Palestijnse vlag te zwaaien en direct weer van het busje af te klauteren zodra van de andere kant een ME’er zijn best deed om de onverlaat met de wapenstok te raken. Er werd een kleine hoeveelheid siervuurwerk afgestoken waarvan een enkel stuk achter de busjes bij het kordon ME’ers terecht kwam, en een rookfakkel. Er vlogen een paar eieren door de lucht. Er werden wat pakjes pamfletten in de lucht gegooid en door de wind verspreid.
De politie gebruikte een van de busjes als corridor om in vol ornaat tevoorschijn te komen – helm op, schild voor de borst – om met geheven wapenstok de mensen terug te drijven. De politie gedroeg zich intimiderend, een sloeg zelfs een enkele keer onnodig tegen de benen of knieën van demonstranten.
Het was niet meer gezellig, maar het liep toch ook niet uit de hand.

Op basis van selectieve beelden van protesterende ‘moslims’; van een klein Joods meisje dat wordt ‘belaagd’; jonge mannen met Palestijnse vlaggen op een politiebus en een jongen die Hamas is my brother roept, wordt de demonstratie door politici en in sommige media in een kwaad daglicht geplaatst, en wordt de waarheid mijns inziens flink verdraaid.
Een aantal politici buitelden na 10 maart over elkaar heen om de demonstranten op het Waterlooplein weg te zetten als antisemieten die geen respect hebben voor de Joodse doden. We zagen eerder al een voorproefje van deze giftige framing toen een groepje betogers op 5 maart een sit-in voor Palestina hielden in de hal van de Tweede Kamer, en tijdens de dinsdagmiddagvergadering van de Tweede Kamer, het ‘vragenuurtje’ op 12 maart, was verontwaardiging troef.
Er was volgens staatssecretaris Van der Burg ‘geen aanleiding voor de regering geweest om Herzog te vragen om niet te komen, want de regering heeft dit nadrukkelijk losgekoppeld van datgene wat op dit moment plaatsvindt in de oorlog tussen Hamas en Israël. Want er is hier gewoon sprake geweest van een zaak die gaat over de vervolging en genocide en het vermoorden – vastgesteld, niet op basis van beschuldigingen van een willekeurig Kamerlid, maar door rechters vastgesteld – vermoorden van 6 miljoen mensen en dat moet je los zien van wat er op dit moment waar ook ter wereld gebeurt.’ Dat willekeurige Kamerlid is uiteraard Stephan van Baarle van Denk, die als enige tot de orde geroepen wordt door voorzitter Bosma, die vindt dat een bevriend staatshoofd geen oorlogsmisdadiger mag worden genoemd.
Dat de regering het bezoek van Herzog zo nadrukkelijk loskoppelt van de genocide in Gaza was nou precies een van de redenen voor mensen om naar het Waterlooplein te komen, omdat ze die scheiding als hypocriet en onverdraaglijk ervaarden.

Van der Burg zegt nog meer: ‘juist ook de demonstranten, of zij die zeggen daarvoor door te gaan, hebben bewezen dat we veel moeten investeren in onderwijs over de Holocaust, want er wordt met woorden gesmeten die je nooit zou zeggen als je maar een greintje verstand had van wat er is gebeurd in de Tweede Wereldoorlog.’ 
Derk Boswijk van het CDA vindt het onverteerbaar dat er mensen zijn die er alles aan doen om te zeggen dat de slogan ‘kankerjood’ niet antisemitisch zou kunnen zijn.
CU voorvrouw Mirjam Bikker zegt op zalvende toon dat zondag een tijd was om te rouwen en samen stil durven zijn. Daarna kunnen we dan wel weer eens gaan kijken naar de actualiteit van wat er gebeurt in de wereld. Daarna vraagt ze zich af wat er ondernomen kan worden om het antisemitisme in de wereld en in Nederland de kop in te drukken. Kamerlid Ulysse Ellian, VVD, doet nog een militante duit in het zakje: ‘Je zal maar Jood zijn in Nederland en geloven en denken dat tachtig jaar na de Shoa dezelfde soort haat weer gebezigd wordt in Nederland’.

Wie mensen die de geschiedenis niet uit de weg gaan, mensen die net zo goed vinden dat de Joodse slachtoffers toen en nu herdacht moeten worden, maar die ook solidair zijn met Palestijnen, wie die wegzet als antisemieten, komt op mij over als onoprecht, ja zelfs hypocriet.
Wie de Holocaust als blinddoek gebruikt om de huidige genocide in Gaza niet te hoeven zien, ondanks de uitspraak van het Internationaal Strafhof, meet met twee maten.
Er is een verband tussen de Jodenvervolging, het zionisme, het ontstaan van de staat Israël, de Nakba, de bezetting van de Palestijnse gebieden, de door Israël geïnstitutionaliseerde ongelijkheid tussen Palestijnen en Joden, de ondermijnende illegale nederzettingenpolitiek en de aanslag op 7 oktober. Wie dat niet beseft, en antisemitisme misbruikt voor zijn politieke agenda, en verzet tegen onderdrukking van en solidariteit met Palestijnen welbewust criminaliseert, kan honderd keer naar het Holocaust Museum gaan, maar zal er weinig van leren.
Dit is geen tijd om stil te zijn, dit is een tijd om luid en duidelijk te zeggen: ‘Nooit meer is nú’.

PS: De volgens Wilders ‘extreem-linkse burgemeester van Amsterdam’ heeft in een brief van 14 maart aan de gemeenteraad geschreven dat er op 10 maart en daarna niet geconstateerd is dat er Juden raus en kankerjoden is geroepen. Er zijn, volgens de burgemeester kwetsende, maar geen strafbare dingen geroepen.
In haar brief van 7 pagina’s schrijft Halsema: ‘Tijdens de opening kwamen gruwelijke herinneringen en hedendaags verdriet samen. Dat schuurde en deed pijn maar het hoort ook onvermijdelijk bij een vrije democratie’.

Het is angstaanjagend dat op basis van suggestieve beeldvorming en een vervalste voorstelling van zaken nu gepleit wordt voor een ‘fundamentele dialoog’ over het demonstratierecht, zodat ongewenste meningen en uitingen die niet strafbaar zijn, toch kunnen worden verboden.

1 Linda Polman, Niemand wil ze hebben, Europa en zijn vluchtelingen, Uitgeverij Jurgen Maas 2019 – pag. 17-18
2 Hij vertelt dit tijdens een bijeenkomst op 15 maart, na de demonstratie

Pray the devil back to hell

Tegen beter weten in keek ik naar een aflevering van WNL op zondag en zag daar Annabel Nanninga, Eerste Kamerlid voor JA21, de splinterfractie die ze samen met Joost Eerdmans oprichtte, een gezicht trekken alsof ze poep ruikt als alleen al de naam van Timmermans valt. Onderuitgezakt in haar zetel schoffeerde ze vervolgens ook verbaal haar medepolitici: zij zou het zootje wel ‘door mekaar willen schudden’; de BBB weet ‘schijnbaar van toeten nog blazen als het om financiën gaat en Omtzigt moet een grotejongensbroek vinden en die heel snel aantrekken.’ Als het aan haar lag zaten de formerende partijen bij haar aan de keukentafel, rammelde ze hen eens flink door elkaar en zou ze hen vertellen dat ze effe normaal moesten doen. Daarna zou ze die coalitie die voor het oprapen lag zo geregeld hebben. Van presentator Rick Nieman kreeg ze later in de uitzending alle ruimte tijdens het ‘debat’ over of de rechter op de stoel van de politiek gaat zitten. Ze mocht van hem door de heldere argumenten van hoogleraar staatsrecht Wim Voermans heen tetteren, en domineerde op hoge, verongelijkte toon het grootste deel van dat gesprek.

Terwijl ik met groeiende ergernis naar die laatdunkende pocherij en het oneigenlijke betoog van de diva van extreemrechts zat te kijken, verschoven mijn gedachten naar een vrouw die wel indrukwekkend is. Een vrouw die het heft in handen heeft genomen, en de wereld werkelijk een beetje beter heeft gemaakt. Een vrouw van een heel ander kaliber: Leymah Gbowee, een Liberiaanse die helemaal klaar was met het afschuwelijke geweld tijdens de burgeroorlog in haar land en samen met andere vrouwen ging eisen dat er vrede zou worden gesticht. Een vrouw die echt wat voor elkaar kreeg.

(lees verder onder de afbeelding)

In de documentaire Pray the Devil Back to Hell uit 2008 volgen we Leymah Gbowee en haar zusters bij hun verzet tegen de oorlog. Gekleed in het wit komen steeds meer gewone vrouwen – moslims en christenen uit alle rangen en standen van de samenleving – samen om op een vreedzame manier voor vrede te pleiten. Liberia wordt dan al jaren geteisterd door zeer gewelddadige warlords en gangs die onder het corrupte regime van Charles Taylor hun wrede gang gaan in het land.
De Women of Liberia Mass Action for Peace groeit van een groepje vrouwen in het wit op de markt in Monrovia uit tot een krachtige, geweldloze protestbeweging waaraan duizenden vrouwen deelnemen.

Onder druk van de beweging worden uiteindelijk onderhandelingen tussen de strijdende partijen gehouden in een conferentieoord in Ghana. De vertegenwoordigers van die strijdende partijen genieten van wat ze zien als een welverdiende vakantie na al het vechten. Maar serieus onderhandelen, ho maar.
Een delegatie van vrouwen onder leiding van Leymah Gbowee reist naar Ghana om de onderhandelaars te dwingen daadwerkelijk met elkaar te praten over de voorwaarden voor vrede. Ze besluiten de toegang tot het conferentieoord te blokkeren. De mannen mogen er pas uit als er een akkoord is. Dat bevalt de heren uiteraard niet en ze proberen de blokkade te doorbreken. En zoals ze eerder hun mannen seks weigerden tot er vrede gesticht was, zo zetten de vrouwen opnieuw hun lichaam in: ze dreigen zich uit te kleden. Een naakte vrouw is ook voor de geharde strijders zo taboe, dat ze toegeven. Er wordt een akkoord gesloten. Uiteindelijk ruimt Charles Taylor het veld en krijgt Liberia na 14 jaar burgeroorlog een nieuwe, gekozen president: Ellen Johnson Sirleaf, een vrouw.

De vrouwen van Liberia ‘regelden’ een vredesproces in een land verscheurd door een burgeroorlog, losgeslagen rebellengroepen, kindsoldaten en algehele rechteloosheid onder een corrupte dictator.
Het begon, zegt Leymah Gbowee met een droom. Een droom van vrede.
En vervolgens ging ze aan het werk om, samen met al die andere vrouwen, die droom waar te maken. Wat de Liberiaanse vrouwen deden vereist grote moed, bereidheid om je leven op het spel te zetten en samen te werken voor een hoger doel.
Ik zie het Annabel Nanninga niet nadoen.

Aleksej Navalny

In een strafkamp vlak bij de poolcirkel is de Russische dissident en oppositieleider Aleksej Navalny tijdens een wandelingetje onwel geworden en overleden. Hij was 47 jaar. Sinds Navalny een gifaanval overleefde en na herstel koelbloedig terugkeerde naar Rusland, leefde hij in geleende tijd.

Het eerste dat in me opkwam toen ik het bericht over Navalny’s dood hoorde was een scene uit de documentaire Navalny van Daniel Roher uit 2022. Roher filmt Navalny in Duitsland, waar hij herstellende is van een vergiftiging. In een Russisch vliegtuig wordt hij tijdens een binnenlandse vlucht op 20 augustus 2020 onwel. Na een noodlanding wordt hij naar een Russisch staatsziekenhuis gebracht waar hij in coma wordt gehouden. Zijn standvastige vrouw Joelia, internationale druk en Angela Merkel hebben de Russische regering ertoe overgehaald om Navalny voor behandeling naar Duitsland te laten reizen.
Daar gaat hij, als hij voldoende hersteld is, met onderzoeker Christo Grozev van het onderzoekscollectief Bellingcat achter de daders van de gifaanslag aan. Door onderzoek naar data en andere gegevens achterhaalt Christo het samenzweerdersteam, dat deel uitmaakt van de Russische geheime dienst.

In de scene die in me opkwam bij het nieuws van zijn dood, belt Aleksej Navalny zijn belagers een voor een op. Aan de eersten die hij te spreken krijgt vraagt hij monter: ‘Hallo, met Aleksej Navalny. Waarom wilde je mij vermoorden?’ Dat werkte natuurlijk niet echt goed. Ze hangen gelijk op. Hij probeert het nog eens door zich voor te doen als assistent van de secretaris van de nationale veiligheidsraad. Eerst wordt zijn stem nog herkend, maar uiteindelijk heeft hij beet. FSB agent Konstantin Koedrjavtsev aan de andere kant van de lijn trapt in de val, en geeft gedetailleerd antwoord op de vragen. Onderzoeker Christo en een collega kijken met grote ogen toe hoe Navalny improviseert. Met een stalen gezicht stelt hij vragen en ontlokt Koedrjavtsev, de chemicus die novitsjok, het bij de aanval gebruikte zenuwgif hielp ontwikkelen, alle informatie die hij nodig heeft. Hij komt erachter dat de noodlanding hem gered heeft, dat ze lang op de aanslag geoefend hebben en dat het gif in zijn onderbroek zat. Dat de kleding die hij aanhad is vernietigd en zijn lichaam van sporen gereinigd in het Russische ziekenhuis. Aan het eind van het gesprek zegt de arme chemicus dat de vragen hem nogal verbijsterd hebben. Navalny grijnst. Hij zegt: ‘We zijn allemaal verbijsterd, vooral ik’. Na het gesprek leunt hij achterover en steekt allebei zijn armen in de lucht. Hebbes!
Nadat ze hun medelijden met de loslippige geheim agent hebben uitgesproken, en grappend overwegen of ze hem niet moeten helpen te ontvluchten, zegt Navalny: O, jee, nu gaan ze me zeker vermoorden.
De bekentenis wordt wereldnieuws.

In januari 2021 gaat Navalny vanuit Duitsland terug naar Rusland. Direct na aankomst wordt hij gearresteerd, veroordeeld in allerlei niet erg eerlijke rechtszaken, en weggestopt in steeds onguurdere strafkampen.
En nu is hij dan toch overleden. Zal zijn lichaam worden vrijgegeven voor een transparant en geloofwaardig onderzoek naar de oorzaak van zijn dood? Weinig kans, vanuit het Kremlin komen toch vooral leugens.
Laten we er van uitgaan dat Navalny geen natuurlijke dood stierf. Dat het Kremlin de hand had in zijn dood. En laten we daarover verdrietig zijn.

Aleksej Navalny was een ongrijpbare figuur, een indrukwekkende macho, een held met rafelrandjes. Hij heeft zich ingelaten met ultra-nationalisten en deed nare discriminerende uitspraken over mensen in de Kaukasus.
Maar Navalny was toch vooral een voorvechter voor vrijheid van meningsuiting en democratie. En door zijn onverschrokken dapperheid is hij een lichtend voorbeeld voor ons in deze barre tijden.

Wij zwijgen niet, wij zijn uw kwade geweten

De Duitse Sophie Scholl was eenentwintig jaar toen ze op 22 februari 1943 onthoofd werd wegens ‘landverradelijke hulp aan de vijand, voorbereiding tot hoogverraad en aantasting van de militaire weerbaarheid.’
Wat had ze gedaan? Als lid van de studentenverzetsgroep Die Weisse Rose pamfletten tegen Hitler geschreven en verspreid. In de vlugschriften werd aangespoord tot passief verzet tegen de Führer en zijn misdadige regime. Het vonnis vermeldde dat de aangeklaagden hadden opgeroepen ‘tot het ten val brengen van de nationaal-socialistische levensvorm van ons volk’ en dat ze ‘de Führer op de gemeenste wijze [hadden] beschimpt.’ Ze hadden Hitler in hun laatste epistel ‘een korporaal uit de Eerste Wereldoorlog zonder enig gevoel voor verantwoordelijkheid’ genoemd. En Mein Kampf vonden ze een boek in het slechtste Duits ooit geschreven, en ze verwonderen zich dat dit boek door een volk van dichters en denkers tot bijbel was verheven. 

In de Ordensburg Vogelsang, voormalig opleidingscentrum voor nazi-kader in de Duitse Eifel zag ik een exemplaar van het laatste vlugschrift – een fragment:
‘… Het gist in het Duitse volk: zullen wij een amateur nog langer het lot van onze legers blijven toevertrouwen? Zullen wij de rest van onze Duitse jeugd opofferen aan de laagste machtsinstincten van een partijkliek? Nooit meer! … In naam van het hele Duitse volk eisen wij van Adolf Hitler de persoonlijke vrijheid, het kostbaarste bezit van elke Duitser, terug, omdat hij ons op de rampzaligste manier heeft bedrogen. …’  

vlugschrift 5

Sophie was een gewoon Duits meisje dat op het platteland opgroeide in een anti-nazistische familie tijdens de opkomst van de nazi’s. Toch werd ze lid van de Hitler Jugend. Ze genoot van de padvinderachtige bijeenkomsten. Net als haar drie jaar oudere broer Hans. Zingen, knutselen, door de bergen sjouwen, beetje marcheren en met vlaggen zwaaien. De saamhorigheid. Het was allemaal prachtig.
Tot er geen melancholische Russische liederen meer mochten worden gezongen; boeken werden verboden, leraren van school naar een kamp verdwenen vanwege hun opvattingen, en de terreur overal voelbaar werd. De façade brak. De Tweede Wereldoorlog begon.
Sophie ging in 1942 naar München om biologie en filosofie te studeren. Broer Hans studeerde daar al medicijnen. Hij moest zijn studie onderbreken en ging als hospik naar Frankrijk en het oostfront.
Terug van het oostfront was hij doordrongen van de zinloze en ontmenselijkende wreedheid van oorlog. Hij wilde zich verzetten tegen het onrecht overal om hem heen. Met zus Sophie en gelijkgezinde studenten richtte hij Die Weisse Rose op.
Ze schreven felle aanklachten tegen het nazi-regime en verspreidden die pamfletten op hun universiteit en in andere Duitse steden. Dat ging een aantal keren goed, maar bij het vijfde vlugschrift ging het mis: de conciërge van de universiteit zag wie de pamfletten van de eerste verdieping naar beneden wierp, en sloeg alarm. Sophie, Hans en Christoph Probst werden op 18 februari opgepakt en gevangengezet.
De bewakers waren zeer onder de indruk van de waardige kalmte waarmee de jonge arrestanten hun lot droegen.
De rechtszaak duurde niet lang. Sophie zei: ‘Wat wij zeiden en schreven wordt door vele anderen gedacht. Ze durven het alleen niet hardop te zeggen.’
De doodvonnissen werden uitgesproken. Sophie stierf onder de guillotine. In haar cel lag nog de aanklacht. Achterop stond in stevige letters het woord ‘vrijheid’.

Bron: Inge Scholl, De witte Roos. Het verzet van Duitse studenten tegen Hitler. Inden Toren, 1984
Titel en commentaar op Mein Kampf uit vlugschrift 2; vertaling fragment vlugschrift 5 uit Inge Scholl, De witte Roos; 
Foto: eerste bladzijde van het vijfde vlugschrift van Die weisse Rose, 1943. Geëxposeerd in Ordensburg Vogelsang