Het boek Ester, Bijbelexegese met Mirjam Bikker

Mirjam Bikker stapt naar het spreekgestoelte van de Tweede kamer zoals een dominee naar de kansel. Ik heb bij haar überhaupt het gevoel dat ze beter op haar plaats zou zijn als predikant dan als politica, omdat ze zo graag de morele wet voorschrijft, hoe we met elkaar moeten omgaan, en hoe we moeten herdenken. ‘Wij zijn op 4 mei twee minuten stil’. Alsof het twee minuten stil zijn de bokken van de schapen scheidt, de kwaden van de goeden, en in het huidige tijdsgewricht: de antisemieten van de filosemieten.

Haar bijdrage aan het debat over antisemitisme dat op 25 april werd gehouden in de Tweede Kamer begint Bikker met een verwijzing naar de Bijbelse Ester, vanwege Poerim, of het Lotenfeest, dat de joodse gemeenschap op 22 en 23 april vierde. Ester voert ze op als sterke vrouw die met gevaar voor eigen leven de eerste pogrom tegen de joden wist voorkomen.
Daar wilde ik meer van weten. Ik las het boek Ester in de Statenvertaling met de EO-vertaling ernaast. Dat was verhelderend.
Hier volgt een samenvatting, een beetje lang wellicht, maar de moeite waard.

Het gebeurde in die dagen [in de vijfde eeuw voor Christus] dat koning Ahasveros van Perzië een groots feest gaf in Susa, zijn vesting. Na zeven dagen feesten ontbiedt hij zijn vrouw Vasti, omdat hij haar schoonheid aan zijn gasten wil tonen. Vasti weigert te verschijnen. Dat zint de vorst niet en op advies van zijn raadsheren verstoot hij haar. Want als de ongehoorzaamheid van de koningin ongestraft zou blijven, zouden vrouwen geen achting meer zouden hebben voor hun mannen.

Na enige tijd gaat de koning zijn vrouw missen. Om dat te verhelpen stellen zijn adviseurs voor om de mooiste maagden uit zijn koninkrijk voor hem te verzamelen, zodat hij een nieuwe vrouw kan kiezen. Ester, een weesmeisje dat onder bescherming staat van haar neef Mordechai, een jood in ballingschap die in het paleis werkt, wordt de uitverkorene. Wanneer zij na een uitgebreide schoonheidsbehandeling voor de nacht naar de koning wordt gebracht, raakt hij onder haar bekoring en kiest haar als zijn koningin. Ze gaat wonen in de harem en verzwijgt, op advies van Mordechai, dat ze joods is.

Mordechai hoort op een zekere dag twee mannen een plan beramen om de koning te vermoorden. Hij vertelt dit aan Ester, die de koning van dit snode plan de hoogte brengt. De verdenking blijkt gegrond, de twee mannen worden opgepakt en ophangen. Dit voorval en de rol van Mordechai in het verijdelen van de aanslag worden opgenomen in de kronieken.

De Amalekiet Haman is door de koning aangesteld op de hoogste positie aan zijn hof. Iedereen moet voor hem een knieval maken. Mordechai weigert dat als enige, en dat wekt de woede van Haman. Hij besluit dat Mordechai moet sterven, en met hem alle joden in het koninkrijk. Haman zegt tegen de koning dat de joden overal in zijn rijk wonen maar dat ze zich niet aan zijn wetten houden en dus uitgeroeid moeten worden. Haman belooft 10.000 zilveren talenten voor de schatkist, en krijgt toestemming van de koning om met de joden te doen wat hem goeddunkt. Naar alle uithoeken van het rijk stuurt Haman een bevel om de joden uit te moorden, met een precieze datum waarop dat moet gebeuren. Haman realiseert zich niet dat ook Ester joods is.

Wanneer Mordechai van het decreet hoort is hij ten einde raad. Hij scheurt zijn kleren en bedekt zijn hoofd met as. Ester, verborgen in de harem, vraagt zich af wat er met Mordechai aan de hand is. Hij stuurt haar een bericht: ga naar de koning en smeek hem om genade voor het joodse volk.
Ester twijfelt, want zonder uitnodiging naar de koning gaan wordt met de dood bestraft. Dat lot kan alleen afgewend worden als de koning zijn gouden staf naar je uitsteekt.
Maar Mordechai is streng. Hij laat haar weten: misschien denk je dat je gered zal worden omdat je in het paleis woont, maar als je niks doet, worden jij en je vaders familie [Mordechai zelf dus] gedood. En hij zegt: misschien is deze situatie wel waarom je koningin bent geworden.
Ester geeft toe. Na drie dagen vasten gaat ze in haar mooiste gewaad naar de koning. Die geeft met zijn gouden staf aan dat ze tot hem toegelaten mag worden. Ze nodigt de koning en Haman uit om bij haar komen eten. Tijdens dat etentje mag ze van de koning vragen wat ze wil. Ze zegt: ik weet nog niet wat ik wens, maar als jij en Haman morgen weer komen eten, zal ik zeggen wat ik wil.

Haman kan niet genieten van de eer twee keer koninklijk te mogen eten, vanwege Mordechai, die hem een doorn in het oog is. Zijn vrienden raden hem aan vast een galg te bouwen, en de volgende ochtend vroeg naar de koning te gaan te zeggen dat Mordechai daaraan moet worden opgehangen. Dat doet Haman.

Die nacht kan de koning de slaap niet vatten. Hij laat zich voorlezen uit de kronieken en wordt er zo aan herinnerd dat Mordechai een aanslag op zijn leven heeft verijdeld. En dat Mordechai daarvoor niet is geëerd.

De volgende ochtend komt Haman vroeg naar het paleis om de koning het doodvonnis van Mordechai te laten bekrachtigen. Voordat hij dat kan vragen, stelt de koning hem zelf een vraag: wat is de beste manier om een man te eren? Haman denkt dat hij geëerd gaat worden en schetst wat hij zelf graag wil: een zegetocht op een koninklijk paard in een koninklijk gewaad. Mooi, zegt de koning. Ga dat maar uitvoeren voor Mordechai. Haman verbijt zich,maar heeft geen keus, hij moet doen wat de koning hem opdraagt.
En die avond moet hij ook nog naar het paleis om met Ester en de koning te eten.

De koning vraagt de lieftallige Ester tijdens die maaltijd opnieuw wat zij wenst. Zij zegt dat ze wil dat haar volk gespaard wordt, want ze zijn verkocht voor 10.000 talenten en zullen worden vermoord. Wat? roept de koning verschrikt, wie wil nou zoiets? Die daar, zegt Ester, wijzend op Haman, die zich nu realiseert dat Ester joods is.
De koning loopt woedend weg, en een bibberende Haman smeekt Ester om zijn leven te sparen. Als de koning terugkomt, heeft Haman zich juist in wanhoop op de rustbank van de koningin laten vallen. Nu rand je ook nog mijn koningin aan! schreeuwt de koning.
En zo komt het dat Haman wordt opgehangen aan de galg die hij voor Mordechai heeft opgezet.

Omdat met de dood van Haman het gevaar nog niet is afgewend, smeekt Ester de koning om het bevel dat oproept tot het doden van alle joden in het hele rijk te herroepen. Samen met Mordechai mag Ester van de koning zelf een tegenverordening opstellen en die zegelen met zijn ring, waarmee de verordening wet wordt.

Mordechai en Ester verordenen dat de koning in alle steden joden het recht geeft om zich te verenigen en te verdedigen, en iedereen die hen wil aanvallen tot de laatste man mag doden en hun bezittingen buitmaken. Voor één bepaalde dag is dat de wet, en wel de dag die Haman door het lot liet bepalen als de dag om de joden te vermoorden. Zo krijgen de joden de kans zich op hun vijanden wreken.

Wanneer de gevreesde dag aanbreekt, hakken de joden in op hun vijanden; zij zaaien overal dood en verderf en doden in Susa alleen al 500 man, en alle tien zonen van Haman.
De koning, onder de indruk, zegt tegen Ester dat ze nog iets mag wensen.
Ester vraagt of de wet die maar één dag van kracht zou zijn nóg een dag mag gelden. En ze wil dat de lijken van de tien zonen van Haman worden opgehangen. Dat mag.
De volgende dag worden nog eens 300 mensen in Susa gedood en worden de lijken van Hamans zonen aan palen opgehangen. Mordechai neemt de plaats van Haman in aan het hof en wordt een gevierd en gevreesd man. Ester verordonneert dat de redding van de joden elk jaar herdacht wordt met een groot feest, Poerim.

Je mag verwachten dat Mirjam Bikker haar Bijbel kent. Dat ze Ester aanhaalt als ‘sterke vrouw’ die de eerste pogrom op de joden weet te voorkomen is op zichzelf al oneigenlijk. Dat ze een verhaal aanhaalt waar die ‘sterke vrouw’ na het gevaar voor de joden te hebben afgewend samen met haar neef een decreet uitvaardigt dat oproept tot het doden van de ‘vijanden van de joden’ tot de laatste man, is ronduit bedenkelijk. Dat Ester aan de koning vraagt of haar decreet nóg een dag mag gelden, zodat er nóg meer gedood kan worden, en het niet genoeg vindt dat de tien zonen van Haman vermoord zijn, maar dat hun lijken tentoongesteld moeten worden, maakt het aanhalen van dit verhaal in deze tijd verwerpelijk.

(Klein extraatje: Op de website de bijbel in 1000 seconden wordt ervoor gewaarschuwd het verhaal van Ester niet te historiseren of te romantiseren)

delen kan:
onpost_follow
Share

Cellen in de bunker van Kamp Vught

Het Nationaal Monument Kamp Vught ligt pal naast de EBI Vught, de Extra Beveiligde Instelling waar topcriminelen als Ridouan Taghi en Willem Holleeder hun straf uitzitten.
Een deel van het voormalige Konzentrationslager Herzogenbusch ligt binnen de muren van de EBI, te weten de Bunker, ofwel Unit 1, de door de SS gebouwde strafgevangenis, waar in de Tweede Wereldoorlog vele verzetsstrijders hun laatste dagen doorbrachten voor ze werden gefusilleerd. De Bunker is een Rijksmonument en valt onder het oorlogserfgoed, vanwege de belangrijke en beladen geschiedenis van het gebouw.

Op 8 februari jl. dienen Ulysse Ellian (VVD) en Geert Wilders (PVV) tijdens de behandeling van de begroting voor Justitie en Veiligheid een amendement in waarin ze voorstellen om in de Bunker acht cellen te realiseren voor echte zware jongens. Er zijn te weinig cellen voor die groep, en de EBI Vught is volgens die twee een uitgelezen plek om er een paar bij te bouwen. Een meerderheid in de Tweede Kamer stemt voor. In de motie wordt met geen woord gerept over de historie van de Bunker. Sterker nog, er wordt naar de Bunker verwezen als TEBI, de Tijdelijke Extra Beveiligde Inrichting uit de jaren negentig.
Een half jaar voor de motie wordt ingediend is een expertteam opgericht om na te denken over de toekomst van de Bunker, nu in gebruik als kantoor en opslagplaats. De Rijksbouwmeester komt in september 2023 met een advies aan de minister van Justitie en Veiligheid, waarin hij stelt dat het verbouwen van de SS gevangenis tot nieuw cellenblok ‘ongewenst is vanuit moreel, emotioneel en historisch oogpunt’.
Dat advies heeft de Kamer niet bereikt.

Wat er in Kamp Vught gebeurd is, is relatief onbekend, en dat is opmerkelijk in een tijd van bijna hyper herdenken van slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog.
In 1942 wordt door de Duitse bezetter opdracht gegeven tot de bouw van Kamp Vught, want Amersfoort en Westerbork kampen met ruimtegebrek. De constructie wordt bekostigd met geroofd joods kapitaal. Begin 1943 arriveren de eerste gevangenen. In september 1944 wordt het kamp ontruimd. Gevangenen gaan op transport naar andere kampen. In oktober 1944 treffen de geallieerden een leeg kamp aan.
Nu is op het terrein dus die EBI, en Nationaal Monument Kamp Vught, bestaande uit een tentoonstellingsruimte, een gerestaureerde barak, het originele crematorium en een monument voor ‘de verloren kinderen’: de 1269 joodse kinderen die op 6 en 7 juni 1943 met een of beide ouders via Westerbork naar Sobibor gedeporteerd werden, waar ze bijna allemaal zijn vermoord.

In Kamp Vught zaten tijdens de anderhalf jaar dat het in gebruik was meer dan 31.000 mensen gevangen, waaronder 12.000 joden en veel verzetsstrijders. Vanuit het hele land – en vanuit België – werden verzetsmensen naar Vught gebracht en in de Bunker ‘bewaard’ tot ze werden vermoord. Meer dan 400 verzetsmensen werden in Vught ter dood gebracht. De meeste executies vonden plaats tussen juli en september 1944, op de fusilladeplaats buiten het Kamp. Hitler had, als reactie op de mislukte aanslag op zijn leven – of omdat het niet echt lekker ging met zijn oorlog – bepaald dat verzetsstrijders (‘terroristen, saboteurs’) na hun arrestatie direct en zonder proces gefusilleerd konden worden. Dat lot trof meer dan 329 mensen in kamp Vught, waaronder 23 medewerkers van het illegale blad Trouw (die nog wel waren berecht); de top van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en vele andere verzetsstrijders en politieke tegenstanders. Op zich al genoeg reden om de Bunker te willen behouden als herinneringsplaats, zou je denken.

In de Bunker vond nog een andere herdenkingswaardige gebeurtenis plaats, bekend als het ‘Bunkerdrama’. Omdat een medegevangene vertrouwelijke informatie doorgaf aan de kampleiding, besloten vrouwen die met haar een barak deelden haar vlecht af te knippen, zodat iedereen kon zien dat ze niet te vertrouwen was. De kampleiding zette daarop een van de vrouwen gevangen in de Bunker. Negentig vrouwen verklaarden zich solidair met haar. Dat protest beviel kampcommandant Grünewald niet, en hij besloot tot een nieuwe strafmaatregel. In cel 115 van de Bunker werden 74 vrouwen een hele nacht op elkaar geperst opgesloten op een oppervlakte van ongeveer 9 vierkante meter. Toen de cel de volgende morgen open ging, waren 10 vrouwen gestorven. Het drama werd bekend buiten het kamp en leidde tot protesten. Grünewald werd verantwoordelijk gehouden voor de buitenissige straf, werd gedegradeerd en naar het Oostfront gestuurd. Dat overleefde hij niet.
In het voormalige crematorium van Kamp Vught is cel 115 nagebouwd. De originele tegels liggen op de vloer. Ook de celdeur en het raambeslag zijn uit de Bunker. Elke 5 jaar wordt het Bunkerdrama herdacht op de plaats waar het echt plaatsvond: in de Bunker.

Die Bunker moet nu dus volgens een Kamermeerderheid worden verbouwd tot ultraveilige cellen voor de ergste criminelen. Oorlogserfgoed of niet. De Kamer heeft voor het aannemen van het amendement geen kennis kunnen nemen van het beschikbare advies van de Rijksbouwmeester.
Zo zien we opnieuw, dat het ministerie van Justitie en Veiligheid onder Yesilgöz niet zuiver op de graat is als het gaat om informatievoorziening. En we zien ook dat niet alle plaatsen waar slachtoffers van het naziregime zijn gevallen gelijkwaardig voor herdenking in aanmerking komen. Ook niet als het gaat om de laatste verblijfplaats van mensen die zich daadwerkelijk hebben verzet tegen bezetting, nazisme en antisemitisme.

 

delen kan:
onpost_follow
Share

Vive la République!

Dit jaar levert de verjaardag van Willem-Alexander Claus George Ferdinand, koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, jonkheer van Amsberg, ons niet eens een extra vrije dag op, en is er dus echt helemaal niets aan het koningschap dat nog een beetje van nut is.
De feestelijkheden rond de verjaardag van de vorst zijn, het brood-en-spelen in de dorpskernen op het platteland daargelaten, verworden tot een commercieel circus waar tieners riedeltjes fluiten of violen voor geld, bakfietsmoeders cupcakes verkopen voor 2,50 per stuk; dito vaders passanten tegen betaling eieren laten gooien tegen het hoofd van hun beste vriend, buurtbiebjes worden leeggeroofd om de boeken ter verkoop aan te bieden en kinderen hun afgedankte speelgoed jengelend aan de man proberen te brengen. Vanaf elk plein klinkt bonkende pokkeherrie, de binnenstad ligt bezaaid met lege plastic bierbekers en rond een uur of vier lijkt iedereen op zijn minst aangeschoten.
Al dagen van tevoren worden de ‘beste’ verkoopplekken op straat gemarkeerd met tape en het woord ‘bezet’, of afgezet met rood en wit crime-scene lint. Overal worden oranje tompoezen, oranje donuts, oranje limonade of oranjebitter aangeprezen; worden oranje bretels, brillen en kroontjes uitgevent, en grossiert de HEMA en elke vintage winkel in oranje uitdossingen, van nepveren boa’s tot slobpakken en paraplus. Er is online een Hoezee Koningsdagpakket XL te koop, met koningsbier, koningscava, koninginnenpopcorn, oranjechips en Willie’s notenmix. Thuis geleverd in feestelijk oranje doos, zodat je zonder inspanning je dag oranje etend en drinkend voor de buis kan doorbrengen, want die doos moet leeg, dat spreekt vanzelf.
De jarige zelf moet in een of ander gehucht tegen wil en dank gaan haringhappen, wc-potwerpen, kleffe handen schudden, naar lullige liedjes luisteren en saaie toneelstukjes kijken, en doen alsof hij het naar zijn zin heeft, terwijl zijn zich doodvervelende gezin zich achter hem voortsleept. Feestje zonder vertier voor een extreem rijk man op kosten van ‘zijn’ volk, dat wél belasting betaald.

Na de Napoleontische tijd werd gewezen veldheer Willem Frederik in 1815 de eerste koning van Nederland: Willem I. Hij voerde de naam Van Oranje, want hij was van ver nog wel familie, en met de naam Oranje hadden de Nederlanden, vanwege die andere Willem, een historische band. Een aantal generaties later hebben we met Willem-Alexander het zoveelste door erfopvolging aangestelde staatshoofd, en is geen enkele wet geldig zonder dat zijn handtekening erop staat. En dat terwijl de minister-president, en niet de koning zelf, verantwoordelijkheid draagt voor zijn handelen. Wat in de moderne tijd toch licht achterlijk overkomt. En het past ook niet in een democratie, een ongekozen staatshoofd van niet onbesproken komaf, getrouwd met een dito vrouw. Maar zet er een kroon op, noem haar koningin en hele volksstammen vallen in katzwijm. De schoonfamilie van het staatshoofd is na wat geharrewar gewoon ook welkom.

We kunnen als volk als we dat zo graag willen best één keer per jaar op straat feesten in onzinnige uitdossingen, met een vrijmarkt en met ontregeld treinverkeer van en naar Amsterdam. Daar hebben we geen koning voor nodig. Elke dag kan worden uitverkoren, en dan noemen we het iets als ‘hoera voor ons’ dag, of ‘eigen volk eerst’ dag, of een andere verbindende naam.

En een staatshoofd? Laten we dat gewoon kiezen, zoals het een moderne democratie betaamt.

Willem-Alexander
Gastbijdrage  “Merde à tous!” © George Ferdinand Frobenius-Kreplin
delen kan:
onpost_follow
Share

Chic tafelen in de stratosfeer

Rasmus Munk maakt eten klaar. Dat doet hij volgens de keurders van Michelin zodanig, dat ze hem twee sterren toekennen, en dat ís wat in de wereld van de haute cuisine. Hij liet in Kopenhagen voor miljoenen een pakhuis verbouwen tot de Alchemist. Daar biedt hij een ‘holistisch ervaring’ in de vorm van een vijftig gangen lang, vier tot zes uur durend eetfestijn waarbij de bezoeker bijvoorbeeld bloemen van een net echte mensentong van siliconen likt; een exquise gerechtje in de vorm van een oogbal naar binnen slurpt, en kabeljauwtongetjes van een satéstokje nibbelt. Vijftig keer een hapje, het ene nog vernieuwender dan het andere. Genuttigd onder een kunstmatige sterrenhemel, in een neonverlichte ruimte vol graffiti of een ruimte voor dessert en digestief in jaren twintig stijl. Dertig koks werken zich het laatste sterretje uit de lucht voor maximaal vierenveertig mensen per dag. Kosten beginnen bij 900 euro per persoon, en lopen op tot 2000 euro, waarvoor je dan bij de hapjes een superdeluxe wijnarrangement krijgt, exclusieve bubbels en een digestief.
Bij elk gerecht hoort een verhaal; chef Rasmus heeft visie. En maatschappijkritiek. De bezoeker die zich komt laven aan zijn extravagantie, moet ook een beetje ethisch ontwricht worden. Het mag schuren!
Zo serveert hij kippenpoten in een kooi van dezelfde grootte als de ruimte die de kip had toen het dier nog leefde. De kippenpoten zien er echt uit, maar zijn dat natuurlijk niet. Alleen arme mensen dineren met echte kippentenen. De variant van Rasmus is gemaakt van uitgebeende kippenvleugels, gevuld met kip soufflé en geglazuurd met iets van kreeft en teriyaki saus. Op het menu staat ook een regenboogijsje in de vorm van een zeepaardje. Zeepaardjes zijn biseksueel. Rasmus snijdt zo in één hap het thema homoseksualiteit aan. Hij serveert een chocolade doodskistje, om de fijnproever bewust te maken van de uitbuiting van kinderen bij het produceren van cacaobonen.
Voor Rasmus is dit nog niet visionair en maatschappijkritisch genoeg. Hij wil hogerop. Met kunst- en vliegwerk. Als het aan hem ligt, kunnen vanaf 2025 zes consumenten in een ruimteballon op dertig kilometer hoogte een hoogstaand culinair vorkje prikken. Rasmus, die de wereld wil ‘verbeteren’, streeft ernaar met zijn ruimtediner het sensationele inzicht te onderstrepen dat voedsel de rode draad is in het menselijk bestaan. En eten terwijl je naar de kromming van de aarde kijkt, vindt hij hartstikke betekenisvol. Maar dat is niet het enige, Rasmus hoopt ook een discussie op gang te brengen over de rol van de mens bij het vernietigen van de natuur en de bescherming ervan. En zoals we van astronauten weten, is een blik vanuit de ruimte op die kwetsbare planeet die we bewonen een louterende ervaring die het besef dat we de aarde moeten beschermen losmaakt.

Zes uur fine dining in een luxe ruimteballon met uitzicht op de kromming van de aarde kost 500.000 dollar. Mij lijkt het dat als je 500.000 dollar uitgeeft om zes uur in een ballon in de stratosfeer lekker holistisch te gaan zitten tafelen, je niet door – ik noem maar wat – eiwitbiscuitjes in de vorm van een uitgemergelde baby voor je neus gezet te krijgen in zo’n chocolade doodskistje van Rasmus, plotseling het licht gaat zien met betrekking tot de honger en uitbuiting in de wereld. Of dat je plotseling de aarde wil gaan beschermen. Zicht op die kromming of niet.
Is er nou niets tegen zo’n plan van sterrenchef Rasmus te doen? Een petitie? Heel veel tomatensoep tegen de ruimteballon? Een boycot? Een wetsvoorstel? Een aanklacht wegens verregaand cynisme? Gewoon domweg verbieden wegens liederlijke verspilzucht?

 

delen kan:
onpost_follow
Share

Naar Duits voorbeeld

Je zou, in je onschuld, kunnen denken dat Duitsland vanuit haar verleden een ereschuld heeft met betrekking tot het voorkomen van genocide, élke genocide. En daarom voorop zou lopen bij het tot stand brengen van een rechtvaardige vrede in Palestina. Vanuit de post-kolonialistische en post-nazistische grondgedachte dat alle mensen gelijkwaardig zijn, en dat uitsluiten van bevolkingsgroepen altijd de eerste stap is naar geweld en toenemend lijden.
Je zou verwachten dat er door de Duitse overheid hartstochtelijk gepleit zou worden voor één staat in Palestina – from the river to the sea – waar joden en niet-joden, Palestijnen en Arabieren van alle gezindten in vrijheid democratisch met elkaar kunnen leven. Dat, in herinnering aan de euforie bij de val van de Berlijnse Muur, afbraak van de muren in het ‘heilige land’ speerpunt zou zijn van het Duitse beleid, omdat vereniging van wat kunstmatig werd gescheiden nastrevenswaardig is.
Maar onschuld is niet meer van deze tijd. Dus wat Duitsland biedt is onvoorwaardelijke steun – in woord en daad – voor wat Israël na de aanval van Hamas op 7 oktober aan het aanrichten is in Gaza en in de West Bank. Steun voor het ‘eindspel’ na decennia bezetting. Omdat vanwege de Holocaust kritiek op Israël in Duitsland taboe is.
Wat ertoe leidt dat in dit ‘conflict’ alleen joden erkenning krijgen als slachtoffer, dat alleen joden recht hebben op een eigen staat, dat alleen Israël recht heeft op zelfverdediging tegen terreur. Dat je antisemiet bent als je daar het recht van de Palestijnen naast zet. Dat je antisemiet bent als je vraagtekens zet bij de wijze waarop Israël haar ‘recht op zelfverdediging’ vormgeeft. Dat je antisemiet bent als je from the river to the sea niet ziet als een ontkenning van het bestaansrecht van Israël, maar als een oproep tot een éénstaatoplossing waarbij joden en Palestijnen gelijkwaardig kunnen samenleven, omdat ook de Israëliërs nu niet vrij zijn.
Wat geboden wordt zijn verboden. Inperking van het demonstratierecht. Beperking van het laten wapperen van Palestijnse vlaggen tijdens demonstraties. Geen keffiyeh mogen dragen op school in Berlijn, want polariserend. Dat je de verantwoordelijkheid moet erkennen om joods leven te beschermen als voorwaarde voor naturalisatie.
Een cancel culture tegen ‘de Palestijnse stem’ en haar supporters.

Caroline van der Plas ziet de manier waarop Duitsland zich opstelt tegen het antisemitisme wel zitten. Ze vindt dat wij daar wat van kunnen leren.
Populisten houden door de bank genomen wel van verbieden, zeker als het om meningen of uitingen van tegenstanders gaat. En kijken we naar de wijze waarop veel partijen in de Tweede Kamer zich recentelijk hebben uitgelaten over de onaanvaardbare toename van jodenhaat in Nederland, is het niet denkbeeldig dat Caroline niet alleen staat in het afkijken bij Duitsland.
Deze dagen spitst het debat zich toe op het beteugelen van het toenemend antisemitisme, waarbij het begrip in de hitte van de verontwaardiging zo wordt opgerekt, dat zo’n beetje iedereen die het niet eens is met het onversneden pro-Israël standpunt dat door de huidige demissionaire regering en de formerende partijen wordt uitgedragen voor antisemiet kan worden uitgemaakt. Demonstranten worden weggezet als Hamasvriendjes, verheerlijkers van geweld, of op zijn best als mensen die wegkijken als het om de Israëlische slachtoffers en de gijzelaars gaat. Het demonstratierecht moet derhalve opnieuw bekeken worden. De Tweede Kamer wil gaan bepalen welke vlag mag wapperen en welke niet. Welke leus mag en welke niet. Waar je binnen gezichts- en gehoorsafstand mag demonsteren, en waar niet. Hoe je doden mag herdenken, en hoe niet.

Antisemitisme ligt ook hier te lande gevoelig, en dat is niet zo gek, gezien het verleden van Nederland. Toch zou er een lans te breken zijn voor het zien van antisemitisme als een vorm van racisme, want dat is het, en het geen uitzonderingspositie te geven ten opzichte van bijvoorbeeld homohaat, vrouwenhaat, moslimhaat. Haat tegen een groep om de vermeende identiteit en overtuigingen van die groep is altijd kwalijk. Of het nou om joden gaat, om Marokkanen, om Eritreeërs, Jemenieten, Syriërs, en ‘noem maar op’.
Daar hebben we al afdoende strafrechtelijke maatregelen voor. Maar dat is blijkbaar niet genoeg.
Als het aan Caroline en collega’s ligt, zullen, omwille van de tijdgeest en met een oneigenlijk beroep op antisemitisme, verdere maatregelen genomen worden met betrekking tot wat toelaatbaar is bij ‘pro-Palestina’ demonstraties, welke leuzen geoorloofd zijn, welke demonstraties worden toegestaan, en waar.
En daarmee wordt de tijd rijp gemaakt om eens verder te grasduinen in wat ‘in ons land’ toelaatbaar wordt geacht. Dan wordt er gekeken naar klimaatactivisten, naar dierenrechtenactivisten, naar antiracisten, naar alle activisten die zich niet willen schikken naar de nieuwe orde die Wilders, Van der Plas, Yesilgöz, Omtzigt en hun medestanders aan het optuigen zijn.

delen kan:
onpost_follow
Share

‘Hoe kan een vrouw lachen als een tarweveld in het Midden-Oosten’ – de dichter Ghayath Almadhoun

‘Met deze hand geef ik je mijn pijn’, schreef de Syrische-Palestijnse-Zweedse dichter Ghayath Almadhoun in mijn exemplaar van zijn meest recente bundel Ik heb een afgehakte hand voor je meegenomen.

De bundel biedt een verzameling heftige, ontregelende, gepassioneerde, aangrijpende teksten en kanttekeningen. Tijdens de presentatie in de Amsterdamse Tolhuistuin droeg Ghayath zijn teksten voor. In het Arabisch, een taal die ik niet versta. Daarom kon ik opgaan in de klanken, in de melodie van verdriet en woede, van hartstocht met een grondtoon van melancholie. Djûke Poppinga, die opnieuw prachtig werk leverde, las ons haar vertaling voor en vulde de klankzang met betekenis.

‘Vergetelheid is dat je het je niet herinnert, hoop is dat je je dingen herinnert die niet zijn gebeurd’

Volgens Ghayath is elk gedicht politiek. Als een gedicht niet politiek is, is het opgeschoond, gecensureerd. Israël heeft de Palestijnse literatuur beschadigd, heeft het laten krimpen tot verzetsliteratuur. Zoals de in 1972 vermoorde Palestijnse schrijver Ghassan Kanafani zei: ‘Als je een raam opent en je ziet een bloem en een lijk, dan kan je niet over de bloem schrijven.’

‘Ondanks de zinloosheid van de wereld waarin we leven, hou ik van je alsof je de laatste vrouw in dit zonnestelsel bent. Zoals Adorno dacht dat het barbaars was om poëzie te schrijven na Auschwitz, zo geloof ik dat het barbaars is om na jou verliefd te worden op een andere vrouw.’

Ghayath blijkt het wonderlijke talent te hebben zowel de bloem als het lijk in zijn verzen te kunnen vatten. Zelf zegt hij dat zijn poëzie zijn leven reflecteert, zijn leven als Palestijn geboren in Damascus, als Zweed woonachtig in Berlijn.

‘Toen ik de Zweedse nationaliteit kreeg, werd ik een Palestijn en kon ik naar Palestina reizen.’

In navolging van Hannah Arendt zegt Ghayath dat het hebben van een nationaliteit de enige garantie is om basale mensenrechten te kunnen claimen. Pas toen hij Zweed was geworden, werd hij tot Palestina, zijn land van herkomst, toegelaten. Als stateloze Palestijn was dat een onmogelijkheid.
Ghayath woont deels in Berlijn. Het is, zegt hij, als getrokken worden naar de plaats waar de misdaad plaatsvond. ‘Berlijn is de reden waarom ik geen land heb.’ Want zonder Hitler geen Holocaust en zonder Holocaust geen Israël. Daarom vindt hij het zo rampzalig dat elk pro-Palestina geluid in Duitsland in overtreffende trap gesmoord wordt in verboden, verdachtmakingen en beschuldigingen van antisemitisme.

‘Hoe kan ik je uitleggen hoezeer deze wereld lijkt op het klappen van magere handen op de dikke muren van de gaskamers in de vernietigingskampen, zonder dat je er een posttraumatische stressstoornis aan overhoudt? Hoe kan ik je het verschil uitleggen tussen huisslaven en landslaven, zonder dat je Syrië verwart met surrealisme? Hoe kan ik in één gedicht zeggen dat ‘mijn vrienden zijn doodgemarteld’ en dat ‘jij mooier bent dan New York’, zonder dat Lorca lacht in zijn graf, of zonder dat de poëzie losraakt van de werkelijkheid?’

‘Hou je nazisme en geef ons Immanuel Kant
Hou je zwarte hemden bij je en geef ons Italiaanse wijn
Hou je Algerijnse genocide bij je en geef ons Baudelaire
Hou Leopold II bij je en geef ons René Magritte
Hou Adolf Hitler bij je en geef ons Hannah Arendt
Hou Franco bij je en geef ons Cervantes
Hou je eigen dingen bij je en laat onze dingen aan ons’

Het liefst zou ik elke regel uit deze bundel citeren, maar beter is als iedereen de bundel koopt, leest, cadeau doet. Verspreidt. Zodat deze teksten en kanttekeningen letterlijk gaan rondzingen. Misschien dat dat helpt.

delen kan:
onpost_follow
Share

De beginselen van Elbert Dijkgraaf – SGP informateur

Een informateur van SGP-huize moet samen met een CDA-collega het programkabinet waarin de PVV de eerste viool speelt mogelijk gaan maken. CDA leider Henri Bontebal lijkt niet zo blij dat partijgenoot Richard van Zwol zo’n kabinet mee gaat optuigen, en stelt dat hij deelname van CDA’ers als bewindspersonen in zo’n constructie niet ziet zitten. Maar hoe zit het met die andere partij, de Staatkundig Gereformeerde Partij, de SGP? Fractievoorzitter Chris Stoffer lijkt geen moeite te hebben met de poging een (extreem)rechts kabinet te helpen vormen, met inzet van partijgenoot en ex-kamerlid Elbert Dijkgraaf. En plots is het niet meer denkbeeldig dat, als de poging tot het vormen van een programkabinet succesvol is, er een bewindspersoon uit de SGP gelederen zitting in neemt.
We zouden de SGP kunnen kennen van Cor van Dis, die Gerard Reve aanklaagde wegens ‘smadelijke godslastering’, wat leidde tot het Ezelsproces, en recenter van Kees van der Staaij, het bij zijn afscheid van de Tweede Kamer alom geprezen ‘staatsrechtelijk geweten’ van Nederland. Maar waar staat de SGP eigenlijk voor?

De SGP is de oudste partij van Nederland, die nog in originele vorm bestaat. In 1918 opgericht uit onvrede met toen bestaande andere protestantse partijen, die God niet op bevindelijk gereformeerde wijze eerbiedigen, en zelfs bereid waren met de Roomsen samen te werken. Sinds 1922 blaast de SGP een deuntje mee in de Tweede kamer, waar ze stabiel ongeveer twee procent van het electoraat vertegenwoordigen, en schommelen tussen de twee en drie zetels.
Wil je meer weten over de SGP, moet je dat niet op zondag willen. Want op zondag is de SGP winkel dicht. Elke link die je op hun website aanklikt komt uit op een statische pagina getiteld: Zondag. Omdat de SGP op zondag niet aan politiek doet maar de bijbel leest, kan niemand die dag de partijstandpunten van de SGP tot zich nemen. Ook de site van het lijfblad van de mannenbroeders, het Reformatorisch Dagblad, biedt een statische pagina: ‘een wekelijkse rustdag is een opdracht en een geschenk van God’.
Toch is er voor de enthousiast doorklikkende ongelovige ook op de zondagse rustdag genoeg toegang tot informatie, en zo komt het dat ik leer ik dat de oprichter van de partij, Gerrit Kersten, in 1921 een beweging start tegen het zogenaamde ‘pokkenbriefje’, omdat hij fel tegen vaccinatiedwang is. En dat hij in de Tweede Wereldoorlog verzet tegen de Duitsers afkeurt en niet veel opheeft met de Joden, die ‘moesten bukken en buigen onder het oordeel’. Na de oorlog mag hij van de zuiveringscommissie niet terugkeren in de Tweede Kamer. Ook mag de dominee tien jaar lang geen journalistiek bedrijven. De SGP heeft nooit in klare taal afstand genomen van Kersten.

In de beginselverklaring, opnieuw vastgesteld op 26 februari 2000, zet de SGP zijn plan voor Nederland uiteen.
In artikel 1 staat dat de SGP streeft naar een regering van ons volk geheel op grondslag van de in de Heilige Schrift geopenbaarde ordening Gods, en de onverkorte handhaving van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Dat artikel 36 meldt onder andere dat de overheid Gods dienares is, op aarde om Zijn bevelen uit te voeren. Ze heeft haar gezag niet vanuit zichzelf, maar van God ontvangen. Zij is Gods gezagdrager op aarde.
Daarbij worden de drie formulieren van enigheid, zoals vastgesteld in de Synode van Dordrecht in 1618 en 1619 onvoorwaardelijk onderschreven. De SGP belijdt het absoluut gezag van Gods woord (naar de zuivere Statenvertaling) over alle terreinen des levens. Die Statenvertaling stamt uit 1637.
Volgens de beginselverklaring streeft de SGP niet zozeer naar een meerderheid van kiezers, maar naar handhaving en doorwerking van de beginselen van haar program, en wil de partij dat ongeloofspropaganda, valse religies en anti-christelijke ideologieën door de overheid uit het openbare leven worden geweerd. En dan zijn we nog maar bij artikel 4.
Er zijn er 32, waarin onder andere staat:
‘Zij [de overheid] heeft tot taak de opbouw van de maatschappij te bevorderen met in achtneming van de door God gewilde gezagsverhoudingen;
De man is het hoofd van de vrouw […] Elk emancipatiestreven dat de van God gegeven roeping en plaats van mannen en vrouwen miskent, is revolutionair en moet krachtig worden bestreden;
De overheid regeert bij de gratie Gods. Zij ontleent dus haar gezag niet en kan dat ook nimmer ontlenen aan het volk. Haar ambt oefent de overheid evenwel uit onder medewerking van het volk;
De wetgeving dient te zijn gegrond op de Goddelijke Wet;
De rechtspraak behoort te geschieden naar beginselen, gegrond op het in de Heilige Schrift geopenbaarde recht des Heeren;
Geschonden recht vereist rechtvaardige, maar ook rechtmatige straffen, daartoe behoort de doodstraf;
De overheid heeft de taak om alle wetenschapsbeoefening, technologische ontwikkelingen en hun invloed op mens en maatschappij te toetsen aan Gods Woord en de daarin genoemde cultuuropdracht;
Hoezeer het menselijk leven ook lichamelijk en psychisch is geschonden, het behoort vanaf de conceptie geëerbiedigd en beschermd te worden totdat de dood onmiskenbaar is ingetreden. Het levenseinde mag door medisch handelen niet opzettelijk worden vervroegd;
De overheid kan niet tot vaccinatie verplichten of dwingen;
Lijkverbranding moet worden verboden.
De verhouding van werkgever en werknemer behoort overeenkomstig de regelen van Gods Woord te zijn. Derhalve moeten staking en uitsluiting worden geweerd;
Verplichte verzekeringen en sociale verzekeringswetten met een dwangmatig karakter worden afgewezen;
Er zal geen overdracht van de bij Nederland als zelfstandige natie behorende bevoegdheden aan bovennationale organisaties of gemeenschappen plaats hebben. Derhalve wordt het streven naar Europese éénwording onder een bovennationale regering afgewezen, temeer omdat daardoor de invloed van het rooms-katholicisme en het humanisme sterk wordt bevorderd, het werk van de Reformatie al meer wordt afgebroken en het koningschap dreigt te worden gedegradeerd;
Overeenkomstig de bijbelse eis behoort de overheid allereerst een plaats te bieden aan hen die om hun christelijk geloof vervolgd worden en vanwege lijfsbehoud hun land van herkomst moesten verlaten.’

De verhouding tot Israël krijgt een eigen subartikel, 29a, en is niet van de hand van de oprichter, maar later toegevoegd, als een afterthought: ‘Gods hand leidt het wereldgebeuren, en daarmee ook het ontstaan, voortbestaan en verdwijnen van volken. Israël, als volk van het oude verbond, neemt daarbij een bijzondere plaats in: de Joden zijn de “beminden om der vaderen wil”, die door de HEERE hun land toebedeeld kregen, zoals beschreven is in het Oude Testament. De meest wezenlijke belofte van het genadeverbond is, dat Christus de Enige Naam tot zaligheid is voor Jood en heiden. Daarom is er een diepe verbondenheid met het volk Israël, waaruit de Christus is voortgekomen. Dit alles brengt met zich mee dat de Nederlandse regering streeft naar goede diplomatieke betrekkingen met de staat Israël. Mede met het oog op het welzijn van het Joodse volk en veilige en erkende grenzen voor de staat Israël, zet zij zich in voor vrede en stabiliteit in het Midden-Oosten.’

Best apart, om in een beginselverklaring van een Nederlandse politieke partij zo duidelijk stelling te nemen over een ander land. Maar dat terzijde. Het gegeven dat een informateur, voortkomend uit een partij die meent dat Gods woord zoals opgeschreven in een Bijbelvertaling uit 1637 leidend moet zijn in de hedendaagse politiek is op zichzelf al interessant genoeg. En dan moet zo’n man ook nog een onderhandelen met twee vrouwen die hun van God gegeven plaats niet kennen. Wat een opdracht!

delen kan:
onpost_follow
Share

Er is iets vloekwaardig mis

Als Annabel Nanninga – die van onder andere ‘Mein Kampf, je leest 6 bladzijden en je hebt gelijk zin om joden te vergassen’1 – vol op het orgel gaat over een leus tegen genocide op een bankfiliaal in de Beethovenstraat, een straat ‘die nota bene vol ligt met Stolpersteine’; als een incidentje bij een optreden de laatste druppel is die leidt tot een verklaring van bijna de voltallige Tweede Kamer, waarin kritiek op Israël, antizionisme en pleiten voor een eind aan de genocide in Gaza op één hoop geveegd worden als ‘Jodenhaat’; als je Caroline van der Plas zonder enige gêne op de nationale tv hoort verkondigen dat Syriërs, Jemenieten en Eritreeërs Jodenhaat diep in hun ziel hebben, dan weet je dat er iets vloekwaardig mis is in Nederland.

De heilige verontwaardiging die vanuit ‘Den Haag’ en ‘de media’ over de samenleving wordt uitgestort over het toenemend antisemitisme is vooral verbijsterend in het licht van de aanhoudende steun voor Israël en het gedogen van de voortschrijdende genocide in Gaza.
Het begint er angstig veel op te lijken dat de beschuldiging van antisemitisme gebruikt wordt om je te kunnen profileren als moreel politicus. Denk: Mirjam Bikker. Dat het tekeergaan tegen al die ‘nare antisemieten’ een slimme afleidingsmanoeuvre is voor het feit dat je met droge ogen een extreemrechts kabinet aan het mogelijk maken bent. Denk: Dilan Yesilgöz.
Dat antisemitisme wordt gebruikt als een islamofobische antimigratie-stok om moslims en Arabieren mee te slaan. Denk: Caroline van der Plas.

Aan de talkshowtafel van OP1 liet deze volksvertegenwoordiger en partner in de formatie haar verontwaardiging de vrije loop: ‘We zien vooral na 7 oktober, het is natuurlijk al een hele tijd, maar vooral na 7 oktober, wat er gebeurde in Israël na de verschrikkelijke beestachtige terroristische moordpartij door Hamas dat het [antisemitisme] gewoon heel lelijk aan de oppervlakte is gekomen en dat mensen het vrij normaal vinden om Joden te bespugen, uit te schelden, te bedreigen, noem maar op …’
Nou zou ik, als ik mezelf serieus wilde blijven nemen als journalist of zelfs als talkshow host, toch even vragen waar Caroline het vandaan haalt dat mensen het vrij normaal vinden om Joden te bespugen en … noem maar op. Maar dat gebeurde niet. Het mocht passeren.
Wel stelde Jort Kelder, de OP1-er van dienst, dat demonstreren, zoals bij de opening van het Holocaust museum, gewoon mag. Waarop van der Plas terugsloeg met ‘Onder het mom van antizionisme wordt gewoon Jodenhaat geuit. Demonstreren mag, maar Jodenhaat verspreiden, dat mag dus niet.’ ‘Nee, nee’, bevestigt duo-presentator Welmoed Sijtsma.
Ook weet van der Plas dat als de openbare orde in het geding is, je mag ingrijpen bij een demonstratie. ‘We hebben inmiddels al zoveel van dit soort demonstraties gezien in Nederland waarbij de openbare orde in het geding is, en we weten allemaal dat er een groep mensen is, zijnde de Joden, we weten allemaal wat de geschiedenis is van wat er in de jaren dertig gebeurd is en wat tot de Holocaust heeft geleid, mag je nu toch wel eens van burgemeesters verwachten dat ze zeggen, ja maar jongens, we gaan niet onder het mom van oh, het is zo erg wat er in Gaza gebeurt, wat iedereen erg vindt, gaan we dit toestaan en je weet dat er ook groepen op afkomen die gewoon antisemitisch zijn.’ Dixit Caroline, volksvertegenwoordiger.

Verbieden vindt van der Plas een goed idee. ‘Net als in Duitsland, waar From te river to the sea ook gewoon verboden is. Hier nog niet, maar er ligt een aangenomen motie in de Tweede Kamer om dat te verbieden. En mensen die die leuzen roepen moeten we keihard aanpakken.’
Ze vindt het idee uit Duitsland, om de Holocaust onderdeel te maken van de inburgering, een prima idee. ‘Je moet de Holocaust dan ook echt onderschrijven, je moet ervoor tekenen2, en je krijgt de plicht om Joden te beschermen.’
Moeten wij ook doen, vindt ze. Omdat ‘we zien dat de groepen die hier het meest asiel aanvragen, Syriërs, Eritrea, Jemen, dat zijn wel landen die een Jodenhaat hebben die tot diep in hun ziel zit. Ik zeg niet alle mensen, want dan krijgen we dát weer, maar dat is wel bekend. … En als die mensen hier dan uiteindelijk mogen blijven lijkt het mij vrij normaal dat je dit [het onderschrijven van de holocaust dus volgens Caroline] erin opneemt.’
Geen Kelder, geen Sijtsma, geen andere tafelgast die zegt: Pardon? Jodenhaat tot diep in hun ziel? Kunt u dat wellicht nader toelichten? Nee hoor, niets daarvan, al kijkt Sijtsma licht vertwijfeld opzij, maar dat kan ook zijn omdat ze het niet meer kan volgen.
Wouter de Winther van Telegraafhuize mag vervolgens gewoon even wat liegen over de demonstratie bij de opening van het Holocaustmuseum, een sneer uitdelen naar burgemeester Halsema en de tip geven dat de formerende partijen over integratie ideologisch op één lijn zitten en dus afspraken kunnen maken. Kan er nog voor de zomer paal en perk aan gesteld worden. Aan dat woekerende antisemitisme.
‘Nou kijk’, zegt van der Plas, ‘ik kan je vertellen, dat de vier partijen die aan tafel zitten zich er keihard over uitspreken. Er moeten nu gewoon acties komen. Daden.’

Ik houd mijn hart vast. Het kan snel gaan. Ter vergelijking: tussen de machtsovername van Hitler in 1933 en de Neurenberger rassenwetten zat twee jaar. Tussen de Neurenberger rassenwetten en de Kristalnacht drie jaar…

1 Schijnt een citaat te zijn van Hans Teeuwen, dat La Nanninga met instemming citeert.
2 Haar letterlijke woorden. Ze heeft niet door hoe bizar dat klinkt: tekenen voor de holocaust. 

delen kan:
onpost_follow
Share

Rode vlekken

Rode vlekken

Toen ik geboren werd waren mijn ouders nog katholiek, dus werd ik gedoopt en kreeg ik een petemoei, tante Pieta. Zij was de oudste zus van mijn moeder, ik het tweede kind, dus ik moest het doen met tante Pieta. Mijn oudere zus had de oudste zus van mijn vader gekregen. Zo hoorde dat toen.
Mijn petemoei nam haar taak serieus en kwam elk jaar naar mijn verjaardag, ook toen mijn ouders al lang van hun geloof waren gevallen, en tante Pieta niet. Een van de laatste keren dat ze mijn verjaardag opluisterde, waren we net verhuisd. Het huis zat vol familie, waarvan de meesten – godlof – aanmerkelijk vrijgevochtener waren dan tante Pieta. Wij kinderen waren aan het badmintonnen toen de pastoor ons als nieuwe parochianen welkom kwam heten. Zo hoorde dat toen. Ik, een overmoedige en bovendien jarige pre-puber, zei tegen meneer pastoor: ‘Wat leuk. Gaat u maar naar binnen. Er is taart, en gaat u maar naast tante Pieta zitten, dan voelt u zich een beetje thuis.’ Zo geschiedde. De pastoor nam vrij snel weer de benen, maar tante Pieta had nog de hele middag rode vlekken in haar nek, van de spanning vanwege die pastoor naast haar op de bank, en van schaamte over haar losgeslagen petekind.
Aan dit voorval moest ik denken toen ik Naomi Mestrum, directeur van het CIDI – Centrum voor Informatie en Documentatie Israël – zag in gesprek met presentator Rick Nieman in een uitzending van WNL Op Zondag.
Hoewel ook zij zich heus rottig voelt bij de humanitaire situatie in Gaza, moeten we ons wel realiseren dat er uit Gaza geen onafhankelijk nieuws komt. En dat we dus heel veel niet weten. Wat we wel weten, zegt ze, is dat er voedselkonvooien worden geplunderd, voedsel op de zwarte markt voor grof geld wordt verkocht, en ook dat voedsel in de tunnels van Hamas verdwijnt.
Oorlogsverslaggever Hans Jaap Melissen, ook te gast, zegt dat hij dolgraag naar Gaza wil, maar dat hij van Israël niet naar binnen mag. Rick Nieman neemt Naomi in bescherming: ‘Melissen heeft toch zeker zelf ook wel gezien dat er woekerprijzen worden gevraagd op de zwarte markt.’ Melissen mompelt nog iets over dat zwarte markt en oorlog samengaan, maar dat krijgt verder geen aandacht.
Nieman richt zich weer tot Mestrum. Wat een proportionele respons is, vindt zij lastig in te schatten. Van de 30.000 doden zijn er 14.000 Hamasstijders, zegt ze, dus dat is anderhalve burgerdode op 1 dode strijder. Valt mee, moeten we nu waarschijnlijk denken. Verschrikkelijk leed, constateert ze, echt wel, maar het is wél oorlog.
Wat deze oorlog anders maakt, vindt Mestrum, is dat iedereen Israël met argusogen in de gaten houdt, en dat alle accountability bij Israël wordt gelegd. Maar heus, als Israël het karwei niet afmaakt, keert het geweld terug, keer op keer op keer. Dat heeft Hamas zelf beloofd. Zegt ze.
En dan zie ik het: in de hals van Naomi Mestrum verschijnen rode vlekken. Rode vlekken die samen met haar lichaamshouding een zeker ongemak verraden. En bijna heb ik met haar te doen. Het is ook geen sinecure om en plein public een land te moeten verdedigen dat volgens zo’n beetje alle internationale normen verantwoordelijk is voor oorlogsmisdaden, uithongering en genocide in Gaza.
Melissen wil haar nog wat aan de tand voelen. Nieman vindt dat maar zo-zo, maar stemt toch toe. De vlekken in Naomi’s hals kleuren dieper rood, maar toch gaat ze er vol in: ‘Wat pas echt een gamechanger zou zijn, is als Hamas de gijzelaars zou vrijlaten.’ En nee, natuurlijk vindt ze niet dat Israël in Gaza moet blijven. Als de gijzelaars worden vrijgelaten, zal het draagvlak voor het offensief afnemen in Israël. En dan is het ook gedaan met de politieke loopbaan van Netanyahu. Maar om het vechten te stoppen, moeten ‘ze’ de wapens neerleggen. ‘Ze’ als in alle Palestijnen, anders kan alles zich weer herhalen, weer raketaanvallen op Israël, weer altijd terreurdreiging. Dus dat is wel een vereiste, dat ‘zij’ ontwapenen.
De vlekken tekenen zich nu duidelijk af in de hals van Naomi.
Dilan Yesilgöz is ook te gast in het programma. Bij haar geen spoor van rode vlekken, noch rode konen. Nieman omschrijft haar als ‘iemand die al lang opkomt voor Joden in Nederland en voor de Joodse staat’. Hij vraagt haar wat haar Joodse vrienden denken. Yesilgöz zegt, en ik citeer: ‘dat die [haar joodse vrienden] meevoelen met de afschuwelijke situatie, en ook met de Palestijnen in Gaza die al zo lang onder de terreur van Hamas moeten leven. Ze beseffen hoe precair het is tot hoever Israël kan gaan, maar zien ook dat Israël en ook de rest van de wereld niet de luxe heeft om te zeggen: nou dan stoppen we hier. Want van alle kanten is er dreiging van terroristische organisaties.’
Wat haar ‘altijd stoort’, gaat Yesilgöz verder, ‘is dat we net doen alsof een democratisch gekozen regering gelijk staat aan een terreurbeweging; er wás al een staakt het vuren, Israël deed zijn best met Arabische landen een bepaalde overeenstemming op te bouwen en dat is verstoord door een brute aanslag. Het is logisch dat je zo’n staat steunt in zelfverdediging, maar ook logisch dat je daar heel erg kritisch op bent. Mark Rutte reist daar constant naar toe en zegt dan: joh, wees er alert op dat je het proportioneel blijft doen, want de steun moet wel door kunnen gaan. Het is niet zo dat het ene mensenleven meer waard is dan het andere, dat is echt niet zo, maar dat we doen alsof die mensen die daar gegijzeld zitten, dat dat er gewoon maar bij hoort, en dat we maar doen alsof Hamas een soort leiderschap is als ieder ander. Het zijn terroristen waarvan ook hier mensen buiten – ze maakt een beweging met haar hand richting raam – zeggen “Hamas, dat zijn mijn broeders”. Zeer zeer, zorgelijk.’

Aldus onze demissionair minister van Veiligheid en Justitie; leider van de partij die aan het onderhandelen is om een kabinet tot stand te brengen met de PVV.
Geen vlekje te zien in haar nek. Geen rood hoofd ook. Geen dansende oranje en blauwe sterretjes als een aureool rond haar coiffure. Niks eigenlijk. Geen min of meer oprechte emotie. Niks. Helemaal niks.

delen kan:
onpost_follow
Share

De moed van Rudolph Cleveringa

Toen Duitsland in 1940 Nederland onder de voet liep en onderdeel maakte van het Derde Rijk1 van de Führer, bleven de meeste Nederlandse ambtenaren op hun post. Onder leiding van rijkscommissaris Seyss-Inquart, een vazal van Hitler, voerden zij de taken waartoe ze geroepen waren uit. De regering en de koningin namen de benen naar Londen.
Begin oktober, toen er al allerhande valse maatregelen tegen de Joodse bevolking waren genomen, werd het tijd het ambtenarenapparaat aan een inspectie te onderwerpen: elke ambtenaar moest aangeven of hij of zij Joods was, en hoe het zat met hun echtgenoten. Dat strookte niet met de Nederlandse grondwet, maar ja, hoe geldig was die nog?
De zogeheten ‘Ariërverklaring’ werd massaal getekend. Iedereen deed het immers, en bovendien: je weet wat je hebt, en niet wat je krijgt.
Twee weken later werden alle Joodse ambtenaren geschorst. Ook Eduard Meijers, de Joodse leermeester en collega van de Leidse professor in de rechtsgeleerdheid Rudolph Cleveringa.
In een rede die beroemd is geworden als een verzetsdaad, reageerde Cleveringa op 21 november 1940 op het ontslag van zijn Joodse collega’s, in het bijzonder op het ontslag van Meijers. Bijna iedereen heeft wel eens iets over die rede gehoord, en over de moed die nodig was zich zo openlijk uit te spreken. Maar wat zei Cleveringa nou eigenlijk?

(Lees verder onder de afbeelding)

‘Ik treed hier vandaag voor U op een uur, waarop gij gewoon waart een ander voor U te zien: Uw en mijn leermeester Meijers. De oorzaak daarvan is een door hem hedenochtend rechtstreeks van het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ontvangen brief van de volgende inhoud: “Ingevolge opdracht van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied terzake van niet-Arisch overheidspersoneel en met dat personeel gelijkgestelden, breng ik te Uwer kennis, dat U met ingang van heden van de waarneming van Uw functie van hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden is ontheven. De Rijkscommissaris heeft bepaald, dat de betrokkenen voorlopig in het genot blijven van hunne wedden (toelagen enz.)”.
Ik geef U dit bericht in zijn naakte kaalheid en zal niet pogen het nader te kwalificeren. Ik vrees, dat de woorden, die ik zou kunnen vinden, hoe ik ze ook koos, te ver achter zouden blijven bij de smartelijke en wrange gevoelens, die het bij mij en bij mijn ambtgenoten heeft opgeroepen; en, ik ben ervan overtuigd, ook bij U en bij talloze binnen en – waar zij het zullen vernemen – buiten onze grenzen. […] Niet om zulk een vertolking is het, dat ik nog enige woorden tot U verzoek te mogen richten; had ik geen ander doel dan de accentuering onzer stemming, ik zou, denk ik, geen beter middel te baat hebben kunnen nemen dan hier te eindigen en U over te laten aan de ijzige beklemming van de huiveringwekkende stilte, die dan terstond om ons heen zou hangen. Evenmin zal ik met mijn woorden Uw gedachten pogen te leiden naar hen, van wie het schrijven […] is uitgegaan. Hun daad kwalificeert zichzelf afdoende. Het enige wat ik thans begeer, is: hen uit het gezicht en beneden ons te laten en Uw blik te richten naar de hoogte, waarop de lichtende figuur staat van hem, wien onze aanwezigheid hier geldt.’

Daarna geeft hij een opsomming van de verdiensten van Eduard Meijers, die hij ‘één der grootste rechtsgeleerden van zijn tijd en zijn land; ja, men mag zeggen: van vele landen en vele tijden’ noemt. Uitvoerig roemt hij Meijers’ veelomvattende studies en het belang daarvan, zijn wijsheid, zijn vermogen tot heldere taal: ‘steekt soms daarin mede Meijers’ grootheid, dat hij op gevaarlijk uitziende vragen daardoor het antwoord brengen kan, doordat hij ze in een simpele vorm kan gieten?’
Hij memoreert Meijers’ gaven als docent en begeleider: ‘een leermeester ook van ongewoon doceertalent; een hoogleraar, die niet alleen de hoofden tot denken en werken heeft gebracht van de duizenden, die hij is voorgegaan, maar die tevens, zonder dat ooit de minste uiting van populariteitsgewin bij hem waargenomen is, de harten van zijn studenten heeft veroverd. […] Velen ook heeft hij, buiten enig academisch verband, stoffelijke en geestelijke bijstand geboden. Voor de stad zijner inwoning was hij steeds een verdienstelijk burger, die, wanneer hij zou willen (maar zoiets wil hij nooit), op veel stille arbeid en onbaatzuchtige toewijding zou kunnen wijzen ten dienste van de gemeenschap. Van zijn volk was hij een goed en trouw en eerlijk zoon.’

Cleveringa eindigt met: ‘Het is deze Nederlander, deze nobele en ware zoon van ons volk, deze mens, deze studentenvader, deze geleerde die de vreemdeling, welke ons thans vijandig overheerst, ‘ontheft van zijn functie’! Ik zei U niet over mijn gevoelens te zullen spreken; ik zal mij eraan houden, al dreigen zij als kokende lava te barsten door al de spleten, welke ik bij momenten de indruk heb, dat zich, onder de aandrang ervan, in mijn hoofd en hart zouden kunnen openen.
Maar in de faculteit, die blijkens haar doelstelling gewijd is aan de betrachting van de rechtvaardigheid, mag toch déze opmerking niet achterwege blijven: In overeenstemming met Nederlandsche tradities verklaart de Grondwet iedere Nederlander tot elke landsbediening en tot de bekleding van elke waardigheid en elk ambt benoembaar, en stelt zij hem, onafhankelijk van zijn godsdienst, in het genot van dezelfde burgerlijke en burgerschapsrechten. Volgens art. 43 van het Landoorlogsreglement is de bezetter gehouden de landswetten te eerbiedigen […] Wij kunnen het niet anders zien dan dat er niet de minste verhindering voor onze bezetter bestaat Meijers te laten waar hij was. Dit impliceert, dat de wegdringing van zijn plaats op de wijze, waarvan ik U mededeling heb gedaan, en de soortgelijke maatregelen, die anderen hebben getroffen, door ons slechts als onrecht kunnen worden gevoeld.’

Een dag na de redevoering werd Cleveringa gearresteerd. Hij zat vast tot de zomer van 1941 in het Scheveningse Oranjehotel. Later werd hij nog een half jaar vastgezet als gijzelaar in Vught. Daarna dook hij onder en werkte samen met de regering in Londen aan plannen voor herstel. Na de oorlog werd hij opnieuw hoogleraar in Leiden.
Eduard Meijers werd in augustus 1942 naar Westerbork gedeporteerd, van waaruit hij naar Barneveld werd gebracht. In september 1944 werd hij op transport gezet naar Theresienstadt. Hij overleefde de oorlog.

Omwille van de leesbaarheid heb ik wat archaïsche elementen weggelaten. Lees de hele originele redevoering via Redevoering Cleveringa

1 Hoe zat dat ook weer met die Duitse Rijken? Het Eerste Rijk duurde ongeveer 1000 jaar: het Heilige Rooms Rijk der Duitse Natie, gesticht door de in 800 door de paus gekroonde Karolinger keizer Karel de Grote, een oorlogszuchtig type dat grote gebieden aan zich onderwierp, ook het toenmalige Nederland. In het volgende millennium kromp en groeide dat Rijk, tot het in 1871 definitief kromp tot het Tweede Rijk onder keizer Wilhelm I. Dat hield stand tot 1918, toen Wilhelm II verkaste naar huis Doorn bij Utrecht en Duitsland een republiek werd – de Weimar republiek, ook geen lang leven beschoren.
Toen Hitler in 1933 aan de macht kwam wilde hij met zijn Derde Rijk de Karolingers en opvolgers naar de kroon steken: 1000 jaar zou het duren, en het zou zeker zo groot zijn als het gebied onder Karel de Grote. Quod non.

delen kan:
onpost_follow
Share