Pray the devil back to hell

Tegen beter weten in keek ik naar een aflevering van WNL op zondag en zag daar Annabel Nanninga, Eerste Kamerlid voor JA21, de splinterfractie die ze samen met Joost Eerdmans oprichtte, een gezicht trekken alsof ze poep ruikt als alleen al de naam van Timmermans valt. Onderuitgezakt in haar zetel schoffeerde ze vervolgens ook verbaal haar medepolitici: zij zou het zootje wel ‘door mekaar willen schudden’; de BBB weet ‘schijnbaar van toeten nog blazen als het om financiën gaat en Omtzigt moet een grotejongensbroek vinden en die heel snel aantrekken.’ Als het aan haar lag zaten de formerende partijen bij haar aan de keukentafel, rammelde ze hen eens flink door elkaar en zou ze hen vertellen dat ze effe normaal moesten doen. Daarna zou ze die coalitie die voor het oprapen lag zo geregeld hebben. Van presentator Rick Nieman kreeg ze later in de uitzending alle ruimte tijdens het ‘debat’ over of de rechter op de stoel van de politiek gaat zitten. Ze mocht van hem door de heldere argumenten van hoogleraar staatsrecht Wim Voermans heen tetteren, en domineerde op hoge, verongelijkte toon het grootste deel van dat gesprek.

Terwijl ik met groeiende ergernis naar die laatdunkende pocherij en het oneigenlijke betoog van de diva van extreemrechts zat te kijken, verschoven mijn gedachten naar een vrouw die wel indrukwekkend is. Een vrouw die het heft in handen heeft genomen, en de wereld werkelijk een beetje beter heeft gemaakt. Een vrouw van een heel ander kaliber: Leymah Gbowee, een Liberiaanse die helemaal klaar was met het afschuwelijke geweld tijdens de burgeroorlog in haar land en samen met andere vrouwen ging eisen dat er vrede zou worden gesticht. Een vrouw die echt wat voor elkaar kreeg.

(lees verder onder de afbeelding)

In de documentaire Pray the Devil Back to Hell uit 2008 volgen we Leymah Gbowee en haar zusters bij hun verzet tegen de oorlog. Gekleed in het wit komen steeds meer gewone vrouwen – moslims en christenen uit alle rangen en standen van de samenleving – samen om op een vreedzame manier voor vrede te pleiten. Liberia wordt dan al jaren geteisterd door zeer gewelddadige warlords en gangs die onder het corrupte regime van Charles Taylor hun wrede gang gaan in het land.
De Women of Liberia Mass Action for Peace groeit van een groepje vrouwen in het wit op de markt in Monrovia uit tot een krachtige, geweldloze protestbeweging waaraan duizenden vrouwen deelnemen.

Onder druk van de beweging worden uiteindelijk onderhandelingen tussen de strijdende partijen gehouden in een conferentieoord in Ghana. De vertegenwoordigers van die strijdende partijen genieten van wat ze zien als een welverdiende vakantie na al het vechten. Maar serieus onderhandelen, ho maar.
Een delegatie van vrouwen onder leiding van Leymah Gbowee reist naar Ghana om de onderhandelaars te dwingen daadwerkelijk met elkaar te praten over de voorwaarden voor vrede. Ze besluiten de toegang tot het conferentieoord te blokkeren. De mannen mogen er pas uit als er een akkoord is. Dat bevalt de heren uiteraard niet en ze proberen de blokkade te doorbreken. En zoals ze eerder hun mannen seks weigerden tot er vrede gesticht was, zo zetten de vrouwen opnieuw hun lichaam in: ze dreigen zich uit te kleden. Een naakte vrouw is ook voor de geharde strijders zo taboe, dat ze toegeven. Er wordt een akkoord gesloten. Uiteindelijk ruimt Charles Taylor het veld en krijgt Liberia na 14 jaar burgeroorlog een nieuwe, gekozen president: Ellen Johnson Sirleaf, een vrouw.

De vrouwen van Liberia ‘regelden’ een vredesproces in een land verscheurd door een burgeroorlog, losgeslagen rebellengroepen, kindsoldaten en algehele rechteloosheid onder een corrupte dictator.
Het begon, zegt Leymah Gbowee met een droom. Een droom van vrede.
En vervolgens ging ze aan het werk om, samen met al die andere vrouwen, die droom waar te maken. Wat de Liberiaanse vrouwen deden vereist grote moed, bereidheid om je leven op het spel te zetten en samen te werken voor een hoger doel.
Ik zie het Annabel Nanninga niet nadoen.

Bosma, de Dokwerker en de Februaristaking

Dokwerker

Nu Martin Bosma het nieuwe gezicht van de Tweede Kamer is- in zijn kringen beter bekend als ‘het nepparlement’ – moet hij natuurlijk meer doen dan vergaderingen voorzitten en gedichtjes voorlezen. Hij moet, als de verpersoonlijking van onze democratische orde, het volk vertegenwoordigen, bijvoorbeeld bij de herdenking van de Februaristaking.
Wat herdenken we bij de Dokwerker? Het enige openlijke verzet in de Tweede Wereldoorlog tegen de Jodenvervolging. Dat willen we graag over het voetlicht brengen, want het werpt een zacht schijnsel over de Nederlandse volksaard, zodat we even kunnen vergeten dat verhoudingsgewijs uit Nederland de meeste Joden zijn weggevoerd naar de kampen. En dat de overlevenden van de verschrikkingen nou niet bepaald met open armen werden ontvangen na hun terugkeer.
De staking naar aanleiding van de eerste grote razzia’s, waarbij willekeurig Joodse Amsterdammers bijeengedreven werden op het Jonas Daniel Meijerplein, om vandaar te worden gedeporteerd met – toen nog – onbekende bestemming, werd georganiseerd door de communisten. Die vonden dat ze solidair moesten zijn met de Joodse arbeidersklasse, die als eerste werd geofferd aan het nazi-monster, terwijl de beter gesitueerde Joodse burgers nog even gespaard bleven.
Dat de communisten de Februaristaking organiseerden, en ook dat de eenvoudige Joodse ‘schlemiel’ eerder weggevoerd werd dan de volgens de Joodse Raad meer onmisbare burgers, willen we ons maar al te graag níet herinneren.
Na de oorlog, toen we razendsnel de Koude Oorlog in rolden en alles wat communistisch was sowieso verdacht was, werd het aandeel van de communisten in het verzet tegen de nazi’s op zijn best gebagatelliseerd, op zijn slechtst verdacht gemaakt.

Maar het feit blijft dat de communisten in februari 1941 opriepen tot verzet tegen de nazi’s uit solidariteit met de Joodse arbeiders die werden opgepakt. En dat herdenken we bij de Dokwerker.
En bij die herdenking gaat dit jaar communistenhater en flirter met fascistoïde theorieën Martin Bosma, als voorzitter van ons parlement, namens ons allemaal, een krans leggen ter herinnering aan het heroïsch verzet van ‘Nederland’ tijdens de Tweede Wereldoorlog …
Ik denk dat de Dokwerker zich omdraait op zijn sokkel. En dat de in de oorlog gefusilleerde of in de kampen vermoorde communistische verzetstrijders zich omdraaien in hun graf.

The Zone of Interest

In The Zone of Interest toont filmmaker Jonathan Glazer ons het leven van Auschwitz commandant Rudolf Höss, die met vrouw Hedwig en kinderen in een villa met tuin grenzend aan het kamp woont.
De film wordt alom bejubeld als een meesterwerk. Ik ging kijken, maar kwam niet in een juichstemming. Ik ging nog een keer kijken, en zag weer niet waarom de film zo de hemel in geprezen wordt.
Je zit eigenlijk vooral te kijken naar wat je niet ziet. Soms zo subtiel dat je heel wat voorkennis nodig hebt om te weten waar je (niet) naar zit te kijken, soms ronduit bot.

De film begint met een lang aanhoudend zwart scherm: Achtung: u gaat de duisternis betreden! Door een ‘soundscape’ van zwaar gebrom en snerpende geluiden wordt steeds meer vogelgefluit gemengd en dan, plots, bám, ben je getuige van een familiepicknick bij een rivier. Je blik valt op een man met een zonderling kapsel en een plomp lijf in een natte, zwarte, hoge onderbroek. Höss. Met vrouw Hedwig, kinderen en vrienden is hij een dagje uit. Tegen avondval keert het gezelschap terug naar dat huis naast Auschwitz.
We volgen Höss tijdens zijn dagelijkse beslommeringen – hoe hij één voor één alle lichten uitdoet in zijn villa; hoe hij zijn verjaardag viert – hij krijgt een kano voor drie personen van zijn vrouw en wordt op het bordes van zijn woning door een schare officieren in uniform gefeliciteerd. We horen hem een brief dicteren over seringen, zien hem een jonge vrouw in zijn kantoor ontvangen. Het doel van haar aanwezigheid wordt duidelijk wanneer we hem in een volgende scene zijn snikkel zien wassen. We horen hem een order plaatsen voor nieuwe ovens en zien hem afscheid nemen van zijn paard als hij wordt overgeplaatst.
Zijn vrouw loopt in haar kleine koninkrijk schonkig heen en weer alsof ze te grote schoenen aanheeft; ze laat haar baby aan bloemen ruiken, zwaait Vati gedag als hij maar zijn werk gaat; trekt eens wat onkruid uit de tuin, roddelt met vriendinnen, haalt herinneringen aan een vakantie op met haar man, en maakt een keer ruzie met hem. Ze leiden het leven dat ze altijd gewild hebben, zoals de Führer het heeft bedoeld. Een onduidelijke mengelmoes van gebrom, gezoem, geweerschoten, oerklanken, blaffende honden, geschreeuw en fluiten van stoomtreinen vormt het geluidsdecor van deze familie idylle.

Ergens midden in de film gaat een serie close-ups van Hedwigs geliefde bloemen over in een felrood scherm dat enkel seconden blijft hangen.

De moeder van Hedwig komt op bezoek, vraagt of Esther Silberman achter de muur zit, dat ze daar vroeger nog heeft schoongemaakt, en dat, toen mevrouw Silberman was weggehaald, een buurvrouw haar prachtige gordijnen net voor haar neus had weggekaapt. Innig tevreden constateert de moeder dat haar dochter mooi op haar pootjes geland is.
’s-Nacht licht haar slaapkamer op van de vlammen die uit een schoorsteen slaan. De volgende ochtend is mama verdwenen. De brief die ze achterlaat stopt Hedwig na lezing in de kachel. De kijker krijgt de inhoud niet te zien.
We zien Höss die staat te vissen terwijl water waarop een grauwe laag drijft langzaam op hem afkomt. Er schampt iets tegen zijn been: een stuk menselijk bot, lijkt het. Hij rent de oever op en sleurt zijn kinderen het water uit. In de stortregen trekt Der Rudolf twee van zijn kinderen ploeterend voort in zijn kano. Thuis worden die grondig met zeep geschrobd. Uit de neus van Höss komt zwarte snot. De meid moet het bad met een borstel schoonmaken. Ze aarzelt even, boven het bad hangt haar hand met de boender in de lucht. Als om er zeker van te zijn dat de kijker zich voorstelt hoe dat bad eruit moet zien.

Suggestief. Zoals heel veel in de film leunt op suggestie. Als een arbeider in een kruiwagen zakken meel en blikken voer brengt, die onder het bordes door een dienstbode worden overgenomen en in een voorraadkast gezet, kan dat net zo goed een reguliere levering zijn als van de nieuwaangekomen gevangenen gejat voedsel. De lingerie die Frau Höss uit een papieren zak op tafel kiepert en haar dienstboden gelast elk één stuk uit te kiezen, kunnen net zo goed nazi-afdankertjes zijn, in plaats van uit Kanada komen.
Je moet dan wel weten dat Kanada verwijst naar de opslagruimten in kamp Auschwitz waar de van de gedeporteerden afgenomen goederen en kostbaarheden werden opgeslagen.
Hedwig past een bontjas, vindt een lipstick en bevoelt zorgvuldig de zoom; de oudste zoon onderzoekt met een zaklamp zijn verzameling gouden tanden. Als hij zijn jonge broertje opsluit in de kas in de tuin, gaat hij ervoor op een muurtje zitten sissen.

Ronduit kitscherig wordt het als een in zwart wit gefilmd lichtgevend meisje ronde dingen in een moddermuur duwt terwijl we Höss een verhaaltje horen voorlezen aan zijn dochtertjes. Het blijken appels te zijn. Appels als leimotiv: aan het begin van de film worden ze onder paardenhoeven vertrapt; door het lichtgevende meisje worden ze in modder gedrukt, en later nog eens door haar achtergelaten bij kruiwagens en scheppen bij een spoor, en komen terug in de enige gearticuleerde dialoog die vanachter ‘de muur’ verstaanbaar is: een man is betrapt bij het ruziën om een appel. Hij moet voor straf in de rivier verzopen worden. We horen zijn beul brullen en het slachtoffer gillen.

The Zone of Interest is geen film over de Holocaust. Het is een film over de Hössjes. Hun kleinburgerlijke bestaan. Hedwig komt net iets meer tot leven dan Rudolf. Zij stampvoet, schreeuwt, baast over haar personeel, klosvoet haar man achterna als die van haar wegloopt, wil geen afstand doen van haar stukje Lebensraum, want daar heeft ze recht op. De Führer heeft het zelf beloofd. Hij is een non-descripte figuur die het meest van zijn paard houdt, maar ook van hengelen, die zijn kinderen voorleest en er een eer in stelt zijn werk naar eer en geweten te doen.
Je zit naar het saaie leven van een onaangenaam en ploertig stel te kijken. Want ploerten waren ze: overtuigde en gewetenloze nazi’s. Hij maakte als commandant Auschwitz tot het vernietigingskamp dat het was; zij als omhooggevallen vrouw die haar luxe zonder scrupules ontleende aan het lijden achter de muur.
Maar dat zie je niet. Dat weet je. Of niet. Maar dan weet je ook niet waar je nou eigenlijk naar zit te kijken, behalve naar een saaie film.

Wij zwijgen niet, wij zijn uw kwade geweten

De Duitse Sophie Scholl was eenentwintig jaar toen ze op 22 februari 1943 onthoofd werd wegens ‘landverradelijke hulp aan de vijand, voorbereiding tot hoogverraad en aantasting van de militaire weerbaarheid.’
Wat had ze gedaan? Als lid van de studentenverzetsgroep Die Weisse Rose pamfletten tegen Hitler geschreven en verspreid. In de vlugschriften werd aangespoord tot passief verzet tegen de Führer en zijn misdadige regime. Het vonnis vermeldde dat de aangeklaagden hadden opgeroepen ‘tot het ten val brengen van de nationaal-socialistische levensvorm van ons volk’ en dat ze ‘de Führer op de gemeenste wijze [hadden] beschimpt.’ Ze hadden Hitler in hun laatste epistel ‘een korporaal uit de Eerste Wereldoorlog zonder enig gevoel voor verantwoordelijkheid’ genoemd. En Mein Kampf vonden ze een boek in het slechtste Duits ooit geschreven, en ze verwonderen zich dat dit boek door een volk van dichters en denkers tot bijbel was verheven. 

In de Ordensburg Vogelsang, voormalig opleidingscentrum voor nazi-kader in de Duitse Eifel zag ik een exemplaar van het laatste vlugschrift – een fragment:
‘… Het gist in het Duitse volk: zullen wij een amateur nog langer het lot van onze legers blijven toevertrouwen? Zullen wij de rest van onze Duitse jeugd opofferen aan de laagste machtsinstincten van een partijkliek? Nooit meer! … In naam van het hele Duitse volk eisen wij van Adolf Hitler de persoonlijke vrijheid, het kostbaarste bezit van elke Duitser, terug, omdat hij ons op de rampzaligste manier heeft bedrogen. …’  

vlugschrift 5

Sophie was een gewoon Duits meisje dat op het platteland opgroeide in een anti-nazistische familie tijdens de opkomst van de nazi’s. Toch werd ze lid van de Hitler Jugend. Ze genoot van de padvinderachtige bijeenkomsten. Net als haar drie jaar oudere broer Hans. Zingen, knutselen, door de bergen sjouwen, beetje marcheren en met vlaggen zwaaien. De saamhorigheid. Het was allemaal prachtig.
Tot er geen melancholische Russische liederen meer mochten worden gezongen; boeken werden verboden, leraren van school naar een kamp verdwenen vanwege hun opvattingen, en de terreur overal voelbaar werd. De façade brak. De Tweede Wereldoorlog begon.
Sophie ging in 1942 naar München om biologie en filosofie te studeren. Broer Hans studeerde daar al medicijnen. Hij moest zijn studie onderbreken en ging als hospik naar Frankrijk en het oostfront.
Terug van het oostfront was hij doordrongen van de zinloze en ontmenselijkende wreedheid van oorlog. Hij wilde zich verzetten tegen het onrecht overal om hem heen. Met zus Sophie en gelijkgezinde studenten richtte hij Die Weisse Rose op.
Ze schreven felle aanklachten tegen het nazi-regime en verspreidden die pamfletten op hun universiteit en in andere Duitse steden. Dat ging een aantal keren goed, maar bij het vijfde vlugschrift ging het mis: de conciërge van de universiteit zag wie de pamfletten van de eerste verdieping naar beneden wierp, en sloeg alarm. Sophie, Hans en Christoph Probst werden op 18 februari opgepakt en gevangengezet.
De bewakers waren zeer onder de indruk van de waardige kalmte waarmee de jonge arrestanten hun lot droegen.
De rechtszaak duurde niet lang. Sophie zei: ‘Wat wij zeiden en schreven wordt door vele anderen gedacht. Ze durven het alleen niet hardop te zeggen.’
De doodvonnissen werden uitgesproken. Sophie stierf onder de guillotine. In haar cel lag nog de aanklacht. Achterop stond in stevige letters het woord ‘vrijheid’.

Bron: Inge Scholl, De witte Roos. Het verzet van Duitse studenten tegen Hitler. Inden Toren, 1984
Titel en commentaar op Mein Kampf uit vlugschrift 2; vertaling fragment vlugschrift 5 uit Inge Scholl, De witte Roos; 
Foto: eerste bladzijde van het vijfde vlugschrift van Die weisse Rose, 1943. Geëxposeerd in Ordensburg Vogelsang

Een tempel voor Baby Ram

Het wordt steeds voller in het clubhuis van enge leiders. Neem bijvoorbeeld Narendra Modi, ooit gouverneur van de noordelijke Indiase deelstaat Gujarat, waar hij alom geprezen werd voor het Wirtschaftswunder dat hij daar verrichtte. Onder zijn bezielende leiding voerden zijn volgelingen tussendoor een grote pogrom tegen de moslimbewoners van de deelstaat uit. Dat verhinderde niet dat hij namens zijn partij, de BJP (Bharatiya Janata Patry – Indiase Volkspartij), de leider van ‘de grootste democratie ter wereld’ werd.

Dit voorjaar zijn er weer verkiezingen in India. De BJP promoot Hindutva, een hindoe-nationalistische, identitaire, fascistoïde ideologie die vindt dat India exclusief van de hindoes is, en dat alles wat afwijkt zich moet onderwerpen aan de hindoe-hegemonie. Moslims zijn uiteraard het eerste slachtoffer van dit superioriteitsdenken van de hindoe meerderheid, maar ook christenen en alle anderen moeten eraan geloven als ze in de weg zitten.
Hindutva is populair, maar het kan altijd beter. En nu het campagnetijd is, kan het geen kwaad om het vuur nog wat op te poken. En daarvoor biedt de Ram Lalla (Baby Ram) tempel het perfecte decor.

Waar gaat het eigenlijk over? Een beetje achtergrond bij de feestelijkheden.
In de zestiende eeuw heeft Babur de Veroveraar in Ayodhya de Babri moskee laten optrekken. En wel precies op de plek waar volgens de overlevering de hindoe god Ram¹ is geboren. Ram bezet, als avatar van Vishnu, een belangrijke positie in het hindoe pantheon. Die moskee was dan ook een doorn in het hindoe-nationalistische oog; aan dit historische onrecht moest een eind komen. De BJP nam het voortouw en voerde agressief campagne tegen de moskee, waarbij de toenmalige partijleider L.K. Advani in een strijdwagen door het land trok om kond te doen van de verderfelijkheid van de moskee, en in het verlengde daarvan de moslims.
Dat was een doorslaand succes: in december 1992 bestormde een vakkundig opgehitste meute de moskee en brak die tot de grond toe af – letterlijk. Door heel India vielen doden bij de op de vernieling volgende rellen. Op de plek waar de moskee stond bouwde men een noodtempel. Om een glimp te mogen opvangen van het beeldje van Baby Ram in zijn schrijn van canvas, werd je eerst uitgebreid gefouilleerd om daarna door een langgerekte kooi omringd door soldaten langs de beeltenis van Ram als kindeke geloodst te worden. Een memorabele gebeurtenis, maar geen uitnodigende omgeving voor contact met het hogere.

Het herbouwen van de Ram tempel werd een fenomeen. Uit Europa en Amerika stroomde het geld binnen voor de tempel. Van overal kwamen gelovige hindoes naar Ayodhya om stenen te doneren. Soms kwamen ze met de trein.
En toen gebeurde dit: in februari 2002 vloog een treinstel met Ayodhya pelgrims in brand bij Godhra, in Gujarat. 58 mensen kwamen om. Moslims kregen de schuld van de brand. Een goed voorbereidde en georganiseerde pogrom kostte zeker 2000 moslims het leven; tienduizenden werden verdreven. Militante hindoes wapenden zich met drietanden, messen en ijzeren staven. Ze beschikten over geprinte lijsten met adressen van huizen, winkels en bedrijven van moslims. Er stonden gasflessen klaar om bij de aanvallen te worden gebruikt. Vrouwen waren het doelwit van seksueel geweld. Het teken ‘OM’ werd in lichamen van slachtoffers gekerfd. Als ze niet direct betrokken waren, hielden politie en politici zich afzijdig.²
Het is nooit bewezen dat het treinstel van buitenaf is aangestoken, de brand zou ook van binnenuit ontstaan kunnen zijn door een omgevallen kooktoestel.
De toenmalige premier van India, van dezelfde partij als Modi (toen gouverneur van Gujarat), vond het niet meer dan normaal dat woedende hindoes wraak namen voor het ‘terrorisme’ van de moslims op vredelievende pelgrims. Modi noemde de treurige vluchtelingenkampen waar de verdreven moslims ondergebracht werden, babyfabrieken in zijn eigen variant van de omvolkingstheorie. Haat en verdachtmaking levert stemmen op, ook in India. Hindutva bloeit.

De apocalyptische moordpartij heeft de carrière van Modi alleen maar goed gedaan. Hij is vanaf 2014 premier van India. En hij wil dat blijven. Vandaar dat opnieuw de tempel voor baby Ram in de spotlights wordt gezet. De bouw is nog niet voltooid, maar 22 januari 2024 was bepaald als het meest gunstige tijdstip voor inhuldiging. Dat Modi bij die feestelijke gebeurtenis een hoofdrol vervult, komt mooi uit in campagnetijd. Modi presenteert zichzelf ondertussen als uitverkoren leider, als hoeder van het hindoeïsme, die van het mulitculturele India graag zo snel mogelijk een Hindoe Rashtra (staat) wil maken. De in de Indiase grondwet vastgelegde seculariteit van de Indiase staat, en de gelijkheid van religie worden daarbij naar de achtergrond gedrongen.

 

¹ Ram is de held uit de Ramayana, het epos over zijn levensreis, ontstaan tussen de vierde en tweede eeuw voor het begin van onze jaartelling. Op de plek van de tempel in Ayodhya, zou Ram ongeveer een miljoen jaar geleden geboren zijn. Precies op die plek dus.
² Zie bijvoorbeeld: Arundhati Roy, Listening to grasshoppers – Fieldnotes on democracy 2009, en Human Rights Watch, ‘We have no orders to save you’ – state participation and complicity in communal violence in Gujarat, april 2002.

De ambtenaar en het banale kwaad

Toen de filosoof Hans Achterhuis begin 2021 werd gevraagd of hij een actueel voorbeeld kon noemen ter illustratie van wat Hannah Arendt ‘de banaliteit van het kwaad’ noemde, zei de eerste Denker des Vaderlands zonder aarzelen: De toeslagenaffaire. ‘De belastingdienst vorderde agressief soms duizenden euro’s terug, wat vele levens heeft verwoest. Het gaat nu voortdurend over de politieke verantwoordelijkheid, maar we mogen niet vergeten dat hieraan enorm veel ambtenaren hebben meegewerkt. Die hebben braafjes uitgevoerd wat hun werd opgedragen, terwijl zij, veel beter dan de politici, toch zagen wat ze aan het aanrichten waren? Een perfect voorbeeld van de banaliteit van het kwaad.’ En Mark Rutte, zegt hij, belichaamt die banaliteit van het kwaad.1
Dat was een pittige opmerking van Achterhuis, want Arendt had die uitspraak gemunt met betrekking tot Adolf Eichmann, de belangrijkste uitvoerder van de Holocaust. Ze was als verslaggever aanwezig bij het proces tegen Eichmann in 1961 in Jerusalem, en had het mannetje in zijn glazen kooi geobserveerd en naar hem geluisterd. Ze verweet hem dat hij nooit had nagedacht over wat hij eigenlijk aan het doen was, en gehoorzaam uitvoerde wat hem werd opgedragen. Dat maakte het kwaad dat Eichmann belichaamde banaal, dat niet-nadenken over, dat gedachteloze uitvoeren van zijn opdracht. Zonder acht te slaan op wat hij teweegbracht; ongeacht de gevolgen voor echte mensen.

Dat er met, wat eufemistisch ‘het toeslagenschandaal’ is gaan heten, een grens overschreden was, bleef ook op het ministerie van Binnenlandse Zaken niet onopgemerkt. Het programma ‘Dialoog en ethiek’ werd in het leven geroepen. Een programma dat ambtelijke tegenspraak nieuw leven moest inblazen, zodat ‘speaking truth to power’ weer een onderdeel zou worden van de ambtelijke professionaliteit. En ambtenaren dus niet meer als radertjes in het systeem de hun opgedragen taken gedachteloos uitvoerden. Dat ze op een moreel kompas mochten varen, zich een oordeel vormen en dat langs door gekozen volksvertegenwoordigers gemaakt beleid mogen leggen. Dat ze niet vergeten dat wat ze doen of laten effect heeft op levens van echte mensen, en dat daarover nagedacht moet worden. Zonder persoonlijke mening of voorkeur te verwarren met de objectieve ambtelijke taakopvatting, en zonder politiek te bedrijven.

En dat lijkt me dus precies wat de ambtenaren die zich openlijk uitspreken tegen de onvoorwaardelijke steun van het kabinet – of wat daar nog van over is – onder leiding van Mark Rutte, aan het doen zijn. Beredeneerd aangeven dat ze geen verantwoording kunnen of willen nemen voor de uitvoering van beleid dat indruist tegen internationale verdragen en mensenrechten. Dat de onvoorwaardelijke steun van Nederland aan Israël met een beroep op Israëls recht op zelfverdediging voorbijgaat aan de disproportionaliteit van de bommenregens op Gaza. Door erop te wijzen dat er geen onderdelen van wapens mogen worden uitgevoerd als er een gerede mogelijkheid is dat die wapens worden gebruikt voor het schenden van oorlogsrecht of mensenrechten. Dat het bewust verdorsten en uithongeren van een burgerbevolking een erkende oorlogsmisdaad is. Dat het platgooien van scholen en ziekenhuizen, ook als het oorlog is, niet mag.
We mogen blij zijn met ambtenaren die zich wat aantrekken van de lessen die geleerd zijn van het toeslagenschandaal. Die niet bereid zijn om als radertjes in een systeem doof, stom en blind uit te voeren wat hen wordt opgedragen. Die niet medeplichtig willen zijn aan ongekend onrecht, ook niet als het aan de andere kant van de wereld levens verwoest en bedreigt. En die hun democratisch gekozen leiders bij de les houden als het gaat om internationaal recht, door Nederland ondertekende verdragen, en om, laten we het gewoon benoemen, medemenselijkheid. Dat is hun taak. Al wordt er nog zo hard vanuit allerhande hoeken geroepen dat ambtenaren hun kop moeten houden en gewoon moeten doen wat ze wordt opgedragen. Het kwaad is nog altijd banaal. En Rutte is nog altijd, zij het demissionair, premier.

PS. En dit geldt ook voor de ‘klimaatrebelse’ ambtenaren, die hun leiders eraan herinneren dat er wel wat vaart gezet kan worden achter de uitvoering van het beleid dat ze zelf hebben gemaakt.

1 Uit: Knack, 27 januari 2021) Hans Achterhuis, eerste Denker des Vaderlands: ‘Mark Rutte belichaamt de banaliteit van het kwaad’, Knack, 27 januari 2021, Simon Demeulemeester en Jeroen Zuallaert

De apen van Brel

Ik las ergens dat Jacques Brel geen geëngageerde zanger zou zijn. Nou heeft uiteraard (bijna) iedereen recht op een eigen mening, maar dat Brel niet geëngageerd zou zijn is echt wel flauwekul. Je hoeft hem maar een keer te zien en horen zingen en je weet: die man is de betrokkenheid zelve. Hij kan verlatingsangst, liefdesverdriet, ontrouw en de gebreken van het ouder worden fraai vertolken, maar haalt ook met gemak uit naar de bourgeoisie of degenen die menen boven anderen gesteld te zijn. Neem bijvoorbeeld: les signes de mon quartier…

les signes de mon quartier Jacques Brel

Dit is wat hij – bij benadering zingt:

De Apen

Lang voordat ze kwamen, de ellendelingen,
waren wij, de bloemen en de vogels gelukzalig vrij
Maar sinds zij kwamen, zitten bloemen in een pot
en vogels in een kooi, en bepalen zij ons lot
want zij bedachten schuld, cachot en strafblad
en begluurden ons door elk sleutelgat
ze kortwiekten de taal met hun censuur
en noemden dat beschaving

De apen, de apen
de apen, hier uit de buurt
de apen, de apen
de apen, hier uit de buurt

Voordat zij kwamen waren er geen zorgen
zelfs in de vastentijd was er fruit voor iedereen
maar toen kwamen zij met hun intolerantie
aan elke onverdraagzaamheid een einde maken
ze joegen op de Albigenzen [Katharen]
op de ongelovigen en op maakt niet uit wie
op de brave apen, die zelf niet aan jagen doen
en noemden dat beschaving

De apen, de apen
de apen, hier uit de buurt
de apen, de apen
de apen, hier uit de buurt

Voor zij kwamen was de man een prins
de vrouw een prinses, de liefde een tuin
maar sinds zij er zijn is de prins een bedelaar
de tuin is verdord en de prinses biedt zich aan
want zij, zij maakten van liefde een zonde
een transactie, met maagden als handelswaar,
het recht van de eerste nacht en de hoerenmadam
en noemden dat beschaving

De apen, de apen
De apen, hier uit de buurt
De apen, de apen
De apen, hier uit de buurt

Voordat zij kwamen was er vrede op aarde
op elke tien socialen was er maar een soldaat
Toen kwamen zij en sloegen er op los,
verdreven met geweld de redelijkheid
Zij, de bedenkers van ijzeren speren
van gaskamers en de elektrische stoel
van napalm en de atoombom
en noemen dat beschaving

De apen, de apen
De apen, hier uit de buurt
De apen, de apen
De apen, hier uit de buurt

Als Hij terugkwam…

‘Als Hij terugkwam in Jerusalem, tot wie zou Hij dan gaan? Tot de Joden hier, of tot de moslims daar of tot hen die de christenen heten…’
Fons Jansen vroeg zich dat af, in een cabaretnummer uit 1968. Ik hoorde het als kind en heb het altijd onthouden.
Tot wie zou Hij gaan dezer dagen? Lijkt mij een no brainer. Hij zou Jerusalem subiet de rug toe keren, geen ezel, geen palmtak, Hij neemt de bus, en Hij gaat naar Rafah. Hij weet heus wel dat in Jerusalem voor Hem weinig goeds in het verschiet ligt (Been there, done that … Barabas, Barabas…)
Hij moet een vette omweg maken, via Egypte, maar ook die route kent Hij nog van vroeger. In Rafah gaat Hij de grens over. Dat lukt, want Hij ziet eruit alsof Hij er hoort. Hij is niet verdacht, of toch… Hij wordt gefouilleerd, gevisiteerd, bespot door soldaten. Maakt Hem niks uit. Kent Hij.

Uiteindelijk mag Hij door. Hij loopt, tegemoet komen Hem de verdrevenen van Gaza. Geen herberg staat meer overeind. Geen stal biedt onderdak. De lucht verzadigd van kruitdamp. Geen stille midwinternacht, het is een kakofonie van explosies, sissende vlammen, gillende mensen. De hemel barst open in een vuurzee.
Hij gloeit van de oudste woede ter wereld: die van de zoon op de vader. De vader op wie de zoon vertrouwt tot hem de schellen van de ogen vallen en de vader onverhuld voor hem staat, geen held, geen redder, maar een man, net zo huiverig, humeurig en onrechtvaardig als iedereen. Voor Hem is het niet anders. Hij beleeft in Zijn geboorteland het demasqué van Zijn Vader. Voelt het tot op het bot. Hij heeft Zijn leven te danken aan een kwaadaardige huistiran die met de mensen in het beloofde land speelt alsof het tinnen soldaatjes zijn. Wraakzuchtig, oorlogszuchtig.
Moedeloos gaat Hij op een brokstuk van wat een huis was zitten. Hoe verder? Is Zijn liefde opgewassen tegen dit verderf? Moet Hij trouw blijven aan een meedogenloze Vader?
Voor Hij de vragen beantwoorden kan, doorboort een kogel uit een snipergeweer zijn toch al bloedend hart. En wordt het donker.

Is er bij u in de barak nog plaats?

Als geen ander kijkt hij uit naar het kerstreces. Hij is nog maar net hersteld van die vergiftiging; hij had ook niet naar dat feestje op Aruba moeten gaan, moeten vertrouwen op zijn gut-feeling, maar ja, hij was genodigd en hij dacht dat hij er niet omheen kon. En nu heeft hij opnieuw voortdurend buikpijn. Maar de buikpijn van nu wordt veroorzaakt door een heel ander gif, denkt hij gelaten.
Hij draait met zijn schouders, maait zijn armen een paar slagen door de leegte van zijn kantoor, schudt de kramp los in zijn ledematen, en pakt de telefoon…
4000 mensen moet hij onder de pannen zien te krijgen, voor 1 januari. Als hij belt met de bijbelbelt of met dorpen waar NSC hoge ogen heeft gegooid tijdens de laatste verkiezingen, refereert hij aan de christelijke gedachte van de Heiland in de stal. Belt hij met Bloemendaal of Wassenaar, probeert hij het met het liberale gedachtengoed van vrijheid voor elk individu, en dat het voor liberalen geen pas geeft onze vrijheid te vieren ten koste van anderen. Hij haalt bij de wat linkser georiënteerden burgervaders of -moeders de Messias van stal, die, als hij terugkomt, eerder tussen vluchtelingen te vinden zal zijn dan bij een Haagse teaparty. Maar het helpt niks. Zeker sinds de streek van zijn partijleider om zijn zwaarbevochten spreidingswet op de helling te zetten, is het dweilen met de kraan open.
Niemand wil ze hebben.
Dat gebel, dat gesmeek, dat gesoebat is al geen pretje, ronduit doodvervelend is de spagaat tussen loyaliteit aan het kabinet en aan zijn partij die een nieuwe koers vaart. Een koers waar hij stiekem niks van moet hebben, maar die hij toch verdedigt, want gedraai hoort nou eenmaal bij een demissionaire periode. Bovendien, er is al genoeg herrie in het Haagse, hij gaat liever aan de slag dan zich te mengen in het gekrakeel van de dag.
Hij stapt ook niet op, want hij weet van zichzelf dondersgoed waar hij voor staat, waar hij mee bezig is. En daarbij, wie gaat in dit gure anti-vluchtelingeklimaat anders het vuile werk opknappen? Opkomen voor vluchtelingen staat op rechts of wat tegenwoordig doorgaat voor centrum zowat gelijk aan politieke zelfmoord.

En nu is het bijna kerst, en moeten er dus voor het eind van het jaar nog vierduizend mensen ergens worden ondergebracht. Even denkt hij: megastallen genoeg, allemaal ‘in een kribbe teneer’, maar van cynisme houdt hij niet. Dan maar defensielocaties. Barakken. Er gaat een huivering door hem heen: barakken hebben voor mensen uit zijn generatie een naargeestige bijklank, ze roepen associaties op met kampen, met wat er kan gebeuren als extreem rechts ongelimiteerd zijn gang kan gaan. Maar hij moet zijn mensen onder dak zien te krijgen, en een barak is altijd nog beter dan een drassig grasveld in de koude polder.
Hij pakt de telefoon: Hallo, met Erik van der Burg, is er in uw barak wellicht plaats voor een deel van de 4000 mensen die geherbergd moeten worden?

Geen spreidingswet meer nodig

Er zijn, volgens informatie van de Rijksoverheid, en voor nu ga ik er gemakshalve nog van uit dat informatie van de Rijksoverheid ongeveer betrouwbaar is, 231.000 woningen niet beschikbaar. De Rijksoverheid heeft deze informatie gevat in een infographic – want lezen wordt steeds moeilijker voor de gemiddelde Nederlander, het oog wil ook wat, en je moet iets met het legioen communicatiespecialisten, toegankelijkheidsmanagers en vormgevers.
231.000 woningen die er wel zijn, maar niet bewoond kunnen worden, althans, die niet op de woonmarkt voor bewoning worden aangeboden.
Deels gaat het om ‘institutionele’ bewoning. Daarmee worden zorginstellingen, bejaardenhuizen, beschermd wonen projecten en dergelijke bedoeld – je weet wel beschuttende en verzorgende centra die zo enthousiast zijn wegbezuinigd onder het mom van: iedereen telt mee! Zo lang mogelijk thuis! Met mantelzorg! In de eigen buurt! Midden in het leven! Iedereen telt mee!
Gevangenissen en kloosters horen er overigens ook bij.

De rest zijn tweede woningen. Woningen voor erbij van mensen die al een huis hebben, maar ook nog een pied-à-terre in de grote stad, een kek villaatje in het bos of een lief hutje op de hei willen hebben. Voor als ze er eens eventjes lekker tussenuit willen, zonder aangewezen te zijn op die onpersoonlijk hotels, zeker nu vliegen toch wat bezwaarlijk wordt als het voor een weekend of een midweekje is, want het milieu.
Zeg dat pakweg de helft van die 231.000 niet voor bewoning beschikbare woningen in de categorie tweede huizen valt. Dan heb je het toch over 115.500 woningen. En als je er heen kan om bij te komen, uit te rusten van alle werkstress, om eens een boek te lezen of je witte wijn te nippen bij een vuurkorf, dan zijn ze van alle moderne gemakken voorzien en zou je er dus, in principe, ook permanent in kunnen wonen.

Verkassen we nu naar Ter Apel. Daar is het zo vol dat het gewoon niet meer te doen is, niet in het asielzoekerscentrum zelf, niet in de buurt, niet in de bus. Het is een borrelende heksenketel vol wanhoop, onverschilligheid, agressie, volharding, onvrede en haat.
Om te ontsnappen aan die sores – en bijvoorbeeld eens wat geluk te zoeken – zou je zo graag ergens willen bijkomen, in een pied-à-terre in de grote stad, een kek villaatje in het bos of een lief hutje op de hei. Je bent tenslotte de kommer en kwel in je thuisland ontvlucht omdat je leven op het spel stond, soms letterlijk, soms figuurlijk, maar altijd ontheemdend en altijd naar.

Stel, we zetten de deuren van al die leuke tweede huisjes open voor asielzoekers, die er een sociale huur voor betalen. Desnoods, als het echt niet anders kan, bieden we de eigenaren een ontwenningscompensatie aan, zoals we dat ook deden toen we de slavernij afschaften. Want als er iets beschermd dient te worden in een goed functionerende, moderne democratie, dan is het particulier bezit.
Als je alle nu in centra verpieterende asielzoekers hebt ondergebracht, durf ik te wedden dat er nog genoeg huisjes over zijn voor ‘onze eigen mensen’, die nu noodgedwongen bij hun ouders wonen en geen gezin kunnen stichten. Ook voor sociale huren, zodat ze dat gezin ook echt kunnen stichten, want ik heb me laten vertellen dat gezinnen stichten belangrijk is voor het overleven van onze cultuur.

Volgens de infographic van het ministerie zijn er op de markt verder 47.000 woningen vrij beschikbaar. Die kunnen dan verdeeld worden onder de jubeltonners, de dikke tweeverdieners en de gesubsidieerde expats.

Aanzuigende werking? Hoor ik iemand aanzuigende werking zeggen? Denk je echt dat je nog voor Nederland kiest als je op de vlucht bent? Volg je de politiek wel? Hou je de dingen wel een beetje bij?