Tijdens de debatten die na maart in de Tweede Kamer over het toenemende antisemitisme werden gehouden, werd verwezen naar de ‘indringende dramaserie’ de Joodse Raad. Iedereen die, zo beweerde men in de Kamer, ook maar een greintje twijfel voelde over de omvang van het leed dat de joodse bevolking van Nederland ervoer door de pro-Palestijnse protesten, zou de serie moeten bekijken. Want, zo zeiden onze volksvertegenwoordigers bijna allemaal in koor: we hadden het al eens meegemaakt, de toenemende jodenhaat, de uitsluiting, het antisemitisme. En nu zagen we het weer! Wie anders durfde beweren had een gaatje in zijn hoofd, was te kwader trouw of een walgelijk terroristenvriendje.
Een maand of wat later, bij het aanschouwen van het tweedaagse debat over de regeringsverklaring blijven mijn ogen hangen aan Pieter Omtzigt, die met zijn eigen NSC en de VVD het huidige extreemrechtse kabinet mogelijk maakt, en dwalen mijn gedachten af naar David Cohen. David Cohen was, samen met Abraham Asscher, voorzitter van de Joodse Raad in Amsterdam. Die was begin 1941 door de Duitse bezetters in het leven geroepen om leiding te geven aan de Amsterdamse joodse gemeenschap, en diende ervoor te zorgen dat de anti-joodse maatregelen aan de joodse bevolking werden doorgegeven en stipt werden opgevolgd.
In genoemde tv-serie zien we Cohen meebewegen met de bezetter, omdat hij door meebewegen erger kwaad denkt te voorkomen, geschrokken als hij is van het lot van de mannen die tijdens de eerste razzia’s in februari 1941 zijn opgepakt. Die joodse mannen werden naar Mauthausen gedeporteerd. Dat daar helse omstandigheden golden, bleek uit de stroom aan overlijdensberichten die het thuisfront al spoedig bereikte. In 1941 nam de bezetter nog de moeite om overlijdensberichten te sturen.
Voor Cohen stond deportatie naar Mauthausen gelijk aan een doodvonnis.
Ook toen Cohen kon weten dat een vergelijkbaar lot de mannen, vrouwen en kinderen wachtte die via Westerbork afgevoerd werden naar andere kampen, zoals Sobibor en Auschwitz, gaf hij daar geen ruchtbaarheid aan, omdat hij hen die op transport moesten niet van streek wilde maken.
Een evenwichtig oordeel geven over het handelen van David Cohen is ingewikkeld. Was het nobeler geweest om aan hen die de treinen in moesten precies te vertellen welk lot hun wachtte, of is het menselijker om te doen alsof het nog goed zou komen? Had het verschil gemaakt als de mensen wisten wat hun te wachten stond aan het eind van de spoorlijn?
Mij lijkt het rechtvaardiger om mensen zelf de keus te laten of ze gedwee buigen voor de heersende macht, of zich liever, toch al ten dode opgeschreven, tot het uiterste verzetten. Beide keuzes zijn aanvaardbaar, als ze maar geïnformeerd gemaakt worden.
In de aangeprezen tv-serie rebelleert de dochter van Cohen tegen haar vader. Ze komt in verzet tegen zijn uitdrukkelijke gebod niets te doen wat ‘de Duitser’ zou kunnen ontstemmen. Zij redde ettelijke kinderen uit de Joodse Crèche aan de Amsterdamse Plantage Middenlaan. Van haar zoon Rob Oudkerk weten we dat ze een levenslang schuldgevoel had over de kinderen die ze niet heeft kunnen redden. Zoals het gaat met mensen die een goed afgesteld moreel kompas hebben; die lijden meer aan wat ze niet konden bewerkstelligen dan dat ze tevreden zijn over wat ze wel bereikten. En tegen dat gevoel van falen is het applaus en de lof van minder daadkrachtige omstanders geen remedie.
Pieter Omtzigt doet me denken aan David Cohen. Niet dat de omstandigheden vergelijkbaar zijn, maar ook Omtzigt komt me voor als een persoon die er tegen alle redelijkheid in van overtuigd is dat hij het algemeen belang dient. Dat het passend is met de PVV in zee te gaan, om erger te voorkomen. Erger in de zin van nieuwe verkiezingen met een nog groter extreemrechts machtsblok als gevolg. Als een hedendaagse variant van de politiek van het kleinste kwaad, lijkt hij te denken dat hij, toonbeeld van moraal, fatsoen en joods-christelijke waarden, met zijn niet aflatende aandacht voor rechtsstatelijkheid de PVV in toom kan houden en de ergste uitwassen van het op discriminatie en uitsluiting gebaseerde gedachtengoed van Wilders kan matigen.
Was het arrogantie dat David Cohen dacht dat hij de Duitse bezetter tot mildheid kon overhalen? Dat hij een deel van de joodse elite zou kunnen behoeden voor deportatie om zo de opbouw van de gemeenschap na de catastrofe veilig te stellen? Deed hij een oprechte poging te redden wat er te redden viel?
En Pieter Omtzigt? Hoe zou het zitten bij hem? Zou hij oprecht denken dat hij de rechtstaat uit de klauwen van de PVV kan redden en is hij daarom akkoord gegaan met deze coalitie? Vertrouwt hij op de steun van het liberale smaldeel van de VVD, en de kracht van onze democratische instituties?
Ik begrijp dat de vergelijking tussen Cohen en Omtzigt een beetje mank gaat. We zuchten vandaag de dag niet onder een wrede buitenlandse bezetting. We faciliteren niet de deportatie van Nederlandse medeburgers naar onbekende en onbestemde oorden waar een wisse dood hen wacht… Maar we knijpen al wel collectief een oogje toe bij het terug de volle zee opduwen van gammele bootjes vol vluchtelingen, inclusief vrouwen en kinderen; en malen niet om een door de golven verzwolgen vluchteling of een aangespoeld kinderlijkje meer of minder. En dat is nog maar de opmaat voor wat er kan gebeuren als dit kabinet een meerderheid van de Kamer achter ‘het strengste asielbeleid ooit’ weet te krijgen.
Ik hoop van harte dat Omtzigt een ondergrens heeft, en dat hij, als die bereikt wordt, eindelijk ophoudt met water bij de wijn doen. En anders moeten we die grens maar voor hem trekken, en de straat opgaan, er fel tegenaan. Met z’n allen. Steeds weer.