Rutte, de NAVO en wij

Rutte de NAVO en wij

Laat het even tot je doordringen: het zou zomaar kunnen dat onze demissionair minister-president Mark Rutte, toch al niet bekend om zijn scherp afgestelde morele kompas, ons omwille van zijn droombaan bij de NAVO medeplichtig maakt aan de vernietiging van Gaza.
Op gezag van Ruttes ministerie – Algemene Zaken – zou, volgens een (anonieme) brief van verontruste rijksambtenaren, in de Haagse burelen de vraag rondgaan om te onderzoeken hoe onwelgevallige feiten, zoals – ik noem maar wat – schending van oorlogsrecht, uithongering van onschuldige burgers, of het platbombarderen van ziekenhuizen met de patiënten er nog in, het meest effectief onder de mat kunnen worden geveegd. Ik voorzie een kleed dat als een Mount Everest oprijst als de aangeschreven ambtenaren hun opdracht serieus nemen.

Dat Rutte in moreel niemandsland ronddwaalt is geen verrassing. Dat zijn persoonlijke ambitie, zoals diezelfde ambtenaren in diezelfde brief stellen, medebepalend zou zijn voor hoe het Nederlandse beleid ten opzichte van Israël vorm krijgt, is dat ondanks alles toch weer wel. Het is onmogelijk om erover te denken zonder acuut misselijk te worden.
Omdat Rutte zijn zinnen gezet heeft op de toppositie bij de NAVO, kan hij het zich niet permitteren om Amerika tegen de haren in te strijken. Want hij heeft de steun van Amerika nodig als hij benoemd wil worden. Dus volgt hij tegen elke beleidsconsistentie en elke volkenrechtelijke redelijkheid in, de koers die Joe Biden richting Israël uitzet.
Biden, zelf ook de gevangene van zijn ambitie om nog een keer POTUS te worden, kan zich geen anti-Israël beleid veroorloven: veel van zijn stemmers zijn pro-Israël. Dus blijft hij mompelen dat hij Israël steunt, dat Israël in zijn recht staat, maar dat het wel fijn zou zijn als ze wat voorzichtiger omsprongen met de burgers in de vuurlinie, en het ook niet aardig is om mensen moedwillig uit te hongeren. Maar een staakt het vuren? Nee, dat gaat te ver.
Rutte volgt Biden’s lead, en dus is ‘Nederland’ ook niet voor een staakt het vuren. ‘Nederland’ is voor humanitaire gevechtspauzes. Dat betekent zoiets als dat er een tijdje niet geschoten en gebombardeerd wordt, zodat de uitgedroogde en hongerende Palestijnen door aanstormende hulpverleners opgekrikt kunnen worden met proteïnekoekjes, water zonder ziektekiemen en medicijnen; dat er een paar baby’s geëvacueerd worden naar een echt ziekenhuis, en een handvol burgers herenigd wordt met wat resteert van hun familie.
Daarna kan het beschieten en bombarderen weer een aanvang nemen. Sterven met een vollere buik en koortsvrij is menswaardiger.
Niemand kan uitleggen wat humanitair is aan zo’n pauze, maar het klinkt goed.

Door de brief van de ‘afvallige’ ambtenaren wordt het failliet van het demissionaire kabinet opnieuw pijnlijk duidelijk. Hoe mooi zou het zijn als een demissionair minister of twee een ruggengraat kweekte en zich tegen Rutte verzette. Maar dat is vooralsnog ijdele hoop. In Den Haag schieten ze in de ‘wij herkennen ons niet in de beschuldigingen‘ modus, en poneren dat een anonieme brief een ongepast middel is. En oncollegiaal. Ondertussen wordt de catalogus van Ikea uit de la gehaald: er zijn dringend kleden nodig, de matten worden te klein.

Alsof al dit nog niet vreselijk genoeg is, dringt de vraag zich op wat we met Rutte moeten als NAVO-topman. Want als hij zijn ziel verkoopt aan, in dit geval Netanyahu en Biden, om zo dat baantje te bemachtigen, hoe kunnen we hem dan vertrouwen als hij straks daadwerkelijk aan de knoppen zit? En als het toch niet gewerkt heeft, al dat achterbakse gemarchandeer ten koste van zoveel leed, ellende, het recht en rechtvaardigheid, en Rutte niet naar Brussel verkast? Dan zijn wij nog steeds even medeplichtig aan de zich voltrekkende volkerenmoord in Gaza.

(Foto: muurschildering, Berlijn, 2015)

 

Bilderstreit van Trümmerkind

Zo’n beetje iedereen – dat wil zeggen, iedereen die het zich kan veroorloven om 22 euro per persoon te betalen om een tentoonstelling te zien – is naar museum Voorlinden afgereisd om de tentoonstelling Bilderstreit met werk van Anselm Kiefer te zien.

Kiefer is een Trümmerkind, geboren in Duitsland in de nadagen van de Tweede Wereldoorlog, in een land dat zowel letterlijk als figuurlijk in puin lag. Er werd voor de vorm wat gedenazificeerd, maar de structuren die het nationaalsocialisme lieten bloeien, bleven grotendeels intact. Beambten die het Derde Rijk trouw gediend hadden, bleven op hun post. Er werd vooral gezwegen over het fascistische verleden. Er moest worden opgebouwd. Er werd geen tijd gemaakt voor gezeur over gedane zaken.
Als jonge kunstenaar in de ook in Duitsland roerige jaren zestig, begint Kiefer werk te maken met de oorlog als thema, werk over het onderdrukken van de herinnering aan het verleden. Hij maakt een serie foto’s waarop hij als 24-jarige de Hitlergroet brengt in het Wehrmacht uniform van zijn vader, in gezelschap van historisch beladen gebouwen. Een enfant terrible die zich tegen het vergeten keert, die krabt aan de zweer van Duitsland zoals hij later brokken verf van zijn schilderijen krabt, met een zwaardachtig mes. Ongemakkelijk.
Was will der Mann? Kiefer zegt: ‘Wat zou ik gedaan hebben, in 1930-1939? Ik weet het niet, en dat is beangstigend.’ De onbeantwoordbare vraag is een drijfveer achter zijn werk.

Als Kiefer met een vlammenwerper zijn doeken bewerkt, herinnert hij ons aan de boekverbrandingen. Zijn doeken zijn een antwoord op de gotspe van de Entartete Kunst.
Melancholie hangt over zijn werk als mist, als rook, als smog.
Ich weiss nicht, was soll es bedeuten, das ich zo traurig bin.
Kiefer maakt geen kunst, hij schept een wereld. Een wereld waar schuld en afgrijzen dansen met Der Tod, ein Meister aus Deutschland. Hij bewijst eer aan de dichter Paul Celan, die woorden zocht, en vond, voor de verschrikking.
‘Je kunt je’, zegt Kiefer, ‘laten verleiden tot denken dat kunst de wereld kan bevrijden, kan redden. Maar nee, dat is niet zo.’ Je kunt alleen maar zijn in de wereld. Van redden is geen sprake. Hij zegt: ‘Tegenwoordig wachten we niet meer. We zijn altijd met iets bezig, er is altijd afleiding.’ Het verlangen dat wachten met zich meebrengt is als een verloren herinnering. Maar wachten is essentieel. We wachten altijd, op iets wat voorbij zal gaan. Op iets zodat we doorzien. Op iets dat verlichting brengt.

Kiefer’s werk is van een macabere schoonheid. Loodgrijze vliegtuigen zonder vleugels, witte kinderjurkjes op een grauwe loden achtergrond, een sterrenlandschap zonder licht, vol nummers. Verkalkte korenaren en torens van opgestapelde, bunkerachtige cellen. Oneindige veel ‘schuldige grond’. Eenzaam ook.
Hij heeft geprobeerd bloemen te schilderen, hij houdt van bloemen, cultiveert een rozentuin. Maar geschilderde bloemen voldeden niet. Hij vond het ongepast. Dus schildert hij een serie doeken die hij ‘het Morgenthau plan’ noemt.
De Amerikaanse minister van financiën Morgenthau leek het een goed idee om Duitsland na de tweede wereldoorlog om te vormen tot een puur agrarische staat. Nazi-propagandaminister Goebbels maakte gretig gebruik van deze kans om de Duitsers op te roepen verder te vechten, tot het bittere eind. De verschroeide aarde als perverse omkering van de agrarische idylle.
Zeisen als bloemen, korenvelden van dor riet. Zonnebloemen als grafzerken. Loden boeken aan de ketting. Onleesbare reuzenboeken met afbeeldingen van vrouwen, onversneden erotiek in pasteltinten, treurigheid. Melancholie. Eenzaam ook.

‘Kunstenaars scheppen een nieuw verband tussen de dingen’, zegt Kiefer. ‘Het is nooit klaar. Je kunt niks weggooien. Want als je wat weggooit, kun je niet verder, dan begin je steeds opnieuw.’ Daarom staan zijn reusachtige ateliers vol met bakken vol brokken verf, stukken lood, verdroogde bloemen, resten schilderijen. Hij kan niks wegdoen, want elke schilfer, elk stuk riet, elke zonnepit, elke goudkorrel, rest zilver, roet en brok kalk maakt deel uit van de wereld die hij aan het bouwen is. ‘Ook als werk mijn atelier verlaat’, zegt Kiefer, ‘is het niet af. Door de toeschouwers worden nieuwe beelden gemaakt van de gegeven doeken, installaties, bouwwerken. Elke toeschouwer voegt een nieuw beeld toe. Elk beeld is deel van het werk.’ Het is nooit af.

In Winterreise, een installatie als een open plek in het Teutoonse woud, met magic mushrooms, een viering van de schoonheid van kunst, het parallelle universum van de literatuur en het balsemende van muziek, staat een krakkemikkig bed op wieltjes. Op een loden deken ligt een verroeste mitrailleur. Aan het voeteneind heeft Kiefer de naam van Ulrike Meinhof geschreven.
‘We weten niet waarom we hier zijn’, zegt Kiefer. ‘We weten niet waar we heen gaan. We hebben de intellectuele vermogens om het uit te willen vinden, maar het lukt ons niet. Best wanhopig, welbeschouwd.’

De citaten komen uit een documentaire die Alen Yentob maakte voor de BBC in nov 2014 naar aanleiding van een expositie in the Royal Academy, Londen. Uit de Volkskrant van 16 november 2023 komt het citaat over nooit niets weggooien.

Als Hij terugkwam…

‘Als Hij terugkwam in Jerusalem, tot wie zou Hij dan gaan? Tot de Joden hier, of tot de moslims daar of tot hen die de christenen heten…’
Fons Jansen vroeg zich dat af, in een cabaretnummer uit 1968. Ik hoorde het als kind en heb het altijd onthouden.
Tot wie zou Hij gaan dezer dagen? Lijkt mij een no brainer. Hij zou Jerusalem subiet de rug toe keren, geen ezel, geen palmtak, Hij neemt de bus, en Hij gaat naar Rafah. Hij weet heus wel dat in Jerusalem voor Hem weinig goeds in het verschiet ligt (Been there, done that … Barabas, Barabas…)
Hij moet een vette omweg maken, via Egypte, maar ook die route kent Hij nog van vroeger. In Rafah gaat Hij de grens over. Dat lukt, want Hij ziet eruit alsof Hij er hoort. Hij is niet verdacht, of toch… Hij wordt gefouilleerd, gevisiteerd, bespot door soldaten. Maakt Hem niks uit. Kent Hij.

Uiteindelijk mag Hij door. Hij loopt, tegemoet komen Hem de verdrevenen van Gaza. Geen herberg staat meer overeind. Geen stal biedt onderdak. De lucht verzadigd van kruitdamp. Geen stille midwinternacht, het is een kakofonie van explosies, sissende vlammen, gillende mensen. De hemel barst open in een vuurzee.
Hij gloeit van de oudste woede ter wereld: die van de zoon op de vader. De vader op wie de zoon vertrouwt tot hem de schellen van de ogen vallen en de vader onverhuld voor hem staat, geen held, geen redder, maar een man, net zo huiverig, humeurig en onrechtvaardig als iedereen. Voor Hem is het niet anders. Hij beleeft in Zijn geboorteland het demasqué van Zijn Vader. Voelt het tot op het bot. Hij heeft Zijn leven te danken aan een kwaadaardige huistiran die met de mensen in het beloofde land speelt alsof het tinnen soldaatjes zijn. Wraakzuchtig, oorlogszuchtig.
Moedeloos gaat Hij op een brokstuk van wat een huis was zitten. Hoe verder? Is Zijn liefde opgewassen tegen dit verderf? Moet Hij trouw blijven aan een meedogenloze Vader?
Voor Hij de vragen beantwoorden kan, doorboort een kogel uit een snipergeweer zijn toch al bloedend hart. En wordt het donker.

Responsibility to protect

Proberen te begrijpen, of toch tenminste basaal inzicht te verkrijgen in waarom de geschiedenis elke keer weer met vergelijkbare ellende toeslaat, is zowat een dagtaak.
Om me heen gonst het van de echo’s uit het verleden, waarvan een van de meest beklemmende resoneert in ‘nooit meer’.
Terwijl in real time en voor iedereen live te volgen heel Gaza met man en muis aan flarden wordt gebombardeerd, is er geharrewar over of dat al dan niet een genocide genoemd mag worden. Voor genocide is namelijk de intentie nodig om een volk etnisch weg te zuiveren. Je moet het wíllen, en dat is dan weer juridisch een heikel te bewijzen zaak. Zoals Jeroen Wollaards het uitdrukte in Nieuwsuur van 8 december tijdens een interview met VN rapporteur voor de Palestijnse gebieden Francesca Albanese: maar het verdrijven van Palestijnen is geen Israëlisch beleid! Waarop zij, haar verbijstering met moeite onderdrukkend, antwoordde: kijk naar wat er gebeurt! Of het beleid is of niet, boeit niet als je naar de realiteit op de grond kijkt.

De VN is vleugellam. Secretaris generaal Antonio Guterres riep de veiligheidsraad bijeen om te stemmen over een staakt het vuren-resolutie om een totale humanitaire ineenstorting van Gaza te voorkomen. De resolutie – die bindend zou zijn – haalde het niet.  Door een veto van Amerika. In de rebound namen ze nog wel een niet-bindende resolutie aan die oproept tot staakt het vuren. Die resolutie werd met grote meerderheid van stemmen aangenomen. Nederland onthield zich. Voor de tweede keer weigerde ons land zich formeel uit te spreken voor een staakt het vuren.
Nu real-politiek. Straks excuses.

Na de slachtpartijen in voormalig Joegoslavië en Rwanda, is in 2005 door de VN ‘Responsibility to protect – R2P’ tot internationale norm verheven. Het houdt in dat, als een land zich schuldig maakt aan genocide, etnische zuivering, misdaden tegen de menselijkheid of andere oorlogsmisdaden, andere landen mogen ingrijpen om het geweld te stoppen. Normaliter mag een land niet zomaar ingrijpen in een ander land als er rechten worden geschonden of misdaden worden begaan, vanwege de soevereiniteit. Binnen de grenzen van je eigen machtsgebied mag je als regering of leger ver gaan, maar bij volkerenmoord is er internationaal een grens getrokken. Als laatste redmiddel is er dan R2P.
Want: ‘Nooit meer’.
Maar voordat je kunt ingrijpen heb je dus wel een gesteunde resolutie van de VN Veiligheidsraad nodig. En dat ligt sowieso al gevoelig, want ja, soevereiniteit, maar in het geval van Israël ligt het nog extra gevoelig. Door een schier onontwarbare kluwe van schuld en boete voor de pogroms, de Holocaust, het antisemitisme; door islamofobie, moslimhaat; het behoeden van ons westerse Joods-Chistelijke erfgoed; geopolitieke afwegingen, handelsbelangen en bondgenootschappen meten we wat Israël betreft met een op Israël toegespitste maat.

Met blauwe letters en bekroond met een Davidster werd ‘nie wieder ist jetzt’ (nooit meer is nu) op de Brandenburger Tor in Berlijn geprojecteerd. Een statement van jewelste, met zoveel echo’s dat je er oordoppen bij nodig hebt. Zoals de echo van de geallieerden die in de Tweede Wereldoorlog de spoorwegen richting Auschwitz niet bombardeerden omdat dat de wederopbouw na de oorlog zou hinderen; of die van de honderdduizenden Tutsi’s die met machetes werden stukgehakt, voordat de smeekbeden van Romeo Dallaire om meer blauwhelmen en een aangepaste geweldsinstructie werden gehoord; of de beloofde, maar uitblijvende luchtsteun aan Dutchbat in Srebrenica, zodat er duizenden moslimmannen konden worden vermoord. Die echo’s maken het ‘nooit meer’ van vandaag tot een welluidende, maar holle kreet.