Geert ligt te woelen in zijn bed. Het is warm, te warm, maar een raam openzetten in een safehouse, dat mag dan weer niet. Zelfs Pluisje en Noortje kunnen hem niet bekoren, dat zeikerige gespin en gesnor en die harige hete lijfjes. Hij geeft de een lel en de ander een loeier. Wegwezen, rotbeesten. Zijn vrouw ontziet hij, zodat zij ook hem ontziet.
Geert heeft het zwaar. Zwaarder dan al die tijd dat hij over dat ‘hoofdlijnenakkoord voor een programkabinet’ moest onderhandelen. Al die tijd had hij geweten dat die andere drie partijen never nooit nieuwe verkiezingen zouden aandurven, want ze stonden op vet verlies in de peilingen, en dat verlies werd steeds vetter. Zijn tijd was gekomen en ook zijn kabinetje kwam er, daar twijfelde hij niet aan. De kiezer had immers gesproken, en de kiezer heeft het echt hé-le-maal gehad met al die extreemlinkse gekkigheid. Ja, het was lastig, dat eindeloze geouwehoer onder leiding van Jut en Jul, irritant zelfs, die Roomse gluiperd met z’n gezever over de rechtsstaat, Dilancyaankali, die nepperd, met haar kijk-mij-es-fijn-gaan en dat wij-nemen-onze-verantwoordelijkheid. En dan die uit de klei getrokken groupie, die volkse moeke die maar napapegaait alsof het een levensvervulling is. Ach, hij zou die brulkikker wel op sleeptouw nemen, je kan lol met d’r hebben en ze zal zich gewillig laten gebruiken voor ‘de goede zaak’.
Maar nu zijn de touwtjes van zijn gedroomde trekpop, de ‘volledig integere’ Plasterk, in de war geraakt, en zit Geert met de brokken. Want waar haalt hij zo snel een nieuwe marionet vandaan? Met genoeg aanzien, een beetje statuur en die hij toch met gemak naar zijn pijpen kan laten dansen.
Hij draait zich bruusk om, duwt zijn dekbed weg. Het is warm, te warm. Hij staat op en loopt zachtjes naar de keuken om de op de sofa in slaap gevallen beveiliger niet wakker te maken. In de keuken warmt hij melk op voor een beker saliemelk, die kreeg hij vroeger altijd van zijn moeder als hij niet kon slapen.
Zuchtend zet hij zich aan de keukentafel om een lijstje te maken. Martin, schrijft hij op. Streept het gelijk weer door. Ik ben niet van lotje getikt, zeg! Martin? Die is niet in de klauwen te houwen als die eenmaal het baasje is. Laat die maar lekker kamervoorzitter spelen, met z’n gedichtjes, en voor de juiste ordnung zorgen, zodat dat linkse tuig en die andere mafklappers eindelijk eens hun waffel houden omdat hij ze gewoon de mond snoert. Fleur dan? Nee, Fleurtje is een kanjer, die gaat zeker vlammen, maar de leider? Nee, die krijgt Volksgezondheid, past ook beter bij een vrouw.
Een VVD’er moet hij ook niet hebben: met Dilan-de-Verschrikkelijke op de achtergrond, altijd op de loer naar meer macht, heeft hij dan een adder aan zijn borst.
In de partij van Pietertje springt er ook niemand uit, politieke beginnelingen op zoek naar de klok en de klepel die de regels van het politieke spel nog niet kennen.
En dan die Mona, niet echt wat je zegt een toetje. Geert barst in lachen uit. Het is gewoon humor om die Volendamse Gezina als beoogde baas naar voren te schuiven. Alsof hij zijn kabinet zou toevertrouwen aan een geblondeerde mannin! Ze mag er zijn hoor, Mona, net als Caroline is zij zo lekker gewoon. Volks. Koopt haar ondergoed bij de Hema en vindt de kermis het hoogtepunt van het jaar. Maar baas van mijn land, mijn volk, mijn kabinet? Van mij? No way.
Hij neemt een slok van zijn inmiddels lauw geworden saliemelk, spuugt het weer terug in het glas. Gadverdamme, wat is dat goor…
Geert geeft het op, schuift het papier terzijde en gaat terug naar bed. Pluisje en Noortje hebben zich op zijn kussen ineengestrengeld en kijken hem met half toegeknepen ogen aan. Zuchtend legt hij zijn hoofd naast zijn kussen. Hij kan die beesten moeilijk weer een optater geven.
Joost? Nee. Ahmed? Ha, dat zou een goeie bak zijn, maar nee. Johan? Die wil niet. Wie dan? Geert valt in een onrustige slaap en droomt van wajangpoppen.