Hoe komen we hieruit?

Hoe komen we hieruit (13 mei 2024)

Als student woonde ik een tijd in de inmiddels gesloopte studentenflat aan de Westermarkt. Mijn kamer had uitzicht op het Anne Frankhuis. Als in de zomer de ramen openstonden, hoorde ik de gedempte stemmen van de bezoekers van het Achterhuis.
Op 3 mei sta ik aan de andere kant van de Westerkerk, bij het beeldje van Anne Frank. Het ranke bronzen meisje is niet te zien. Er staan hekken om haar heen en ze is ingepakt in bubbeltjesplastic, omwikkeld met grijze ducttape. Bij het homomonument houdt een groep van verschillende pluimage – joden, moslims, christenen en niet-gelovigen – een alternatieve dodenherdenking waarbij de slachtoffers van de holocaust en de tienduizenden doden als gevolg van de genocide die nu plaatsvindt in Palestina herdacht worden. Er wordt gebeden, gezongen en gerouwd om de doden van toen en de doden van nu. Het was de bedoeling om bloemen en knuffels rond het beeldje van Anne Frank te leggen. De gemeente meende dat het beeldje daarbij beschadigd zou kunnen worden en vreesde verstoring van de openbare orde. Daarom is Anne ingepakt en staat ze in een kooi van hekken.
Op 4 mei blijft de Dam tijdens de nationale herdenking behoorlijk leeg, maar desalniettemin spreekt men over een ‘waardige’ herdenking –  omringd door politie, extra beveiliging, met kledingvoorschriften en de voorzitter van het ‘nepparlement’ die een krans legt. Waardig, want het is die ‘twee verbindende minuten’ stil gebleven.
Op 5 mei loop ik bij het Museumplein langs het huis waar de joodse Etty Hillesum in 1941 en 1942 haar dagboek schreef. Het staat in de steigers, gered van de sloopdrift van Amsterdam wordt het opgeknapt. Ik denk aan Caroline van der Plas die haar bijdrage aan het debat over antisemitisme opende met een citaat van Etty Hillesum, dat zo van de Wikipedia pagina over Etty Hillesum geplukt is. Had Van der Plas het dagboek van Hillesum gelezen, dan wist ze dat Etty alles waar Van der Plas voor staat grondig verafschuwde.
Op 6 mei bezetten studenten Roeterseiland uit protest tegen de misdaden die Israël straffeloos blijft begaan en eisen het verbreken van de banden met universiteiten in Israël.
Nadat op 7 mei op Roeterseiland het tentenkamp bestaande uit veertien tentjes door de ME hardhandig is ontruimd, richten de studenten barricades op bij de Oudemanhuispoort. Ook daar treden politie en ME hardhandig op.
‘Schoonvegen die bende en oppakken dat tuig’, brult van der Plas op X. ’Dit is een overname van onze universiteit die gepaard gaat met antisemitisme, vernieling en geweld’ zegt onze demissionair minister van Justitie en Veiligheid Yesilgöz, die trots is op de politie en ME. Omtzigt houdt zich zoals zo vaak op de vlakte maar vindt het een voorwaarde om met open vizier te praten. Onze geblondeerde nationale roeptoeter Wilders, die de minister-president mag aanwijzen, laat weten: ‘Dat krijg je ervan, bestuurders en politie die jarenlang wegkeken. Jullie lieten onze grenzen wagenwijd openstaan voor antisemieten, voor mensen die onze cultuur haten […] en onze samenleving nu met geweld afbreken.’ Samen onderhandelen de vier opgewekt verder over de vorming van onze nieuwe regering.

Op Hemelvaartsdag staat op het Museumplein direct tegenover het Rijksmuseum een grote witte truck, met daarin een replica van een replica van een ‘Hamastunnel’. Galeriehoudster Rachel Meijler heeft het idee uit Israël naar Nederland gehaald om aandacht te vragen voor de gijzelaars die nog steeds vastzitten. Kunst om mensen wakker te schudden, zegt ze, maar de installatie is natuurlijk niet politiek.
Op de lange witte aanhangwagen staat met grote letters: ‘How do we get out of here?’ Via een trapje kom je in de tunnel: een smalle u-vormige gang van cement met aan het eind een ventilator en een mat op de vloer. Vage geluiden van bombardementen in de verte. Aan de zijkant bij de ingang van van de truck staat: ‘No escape room. Free entry.’ Er staan een paar mensen met een geel ‘bring them home’ solidatriteitsstrikje op hun kleding gespeld. Voor het merendeel zijn de bezoekers  toeristen die werktuiglijk door de tunnel stappen.
Verderop het Museumplein verzamelt een groepje vrouwen zich rond een grote roze teddybeer. Ze vragen aandacht voor de absurditeit van de bezetting van Gaza, waar Israël al sinds 2007 bepaalt wat de Gazastrook in mag, en wat niet. De lijst met verboden goederen, die niet statisch is, bevat bijvoorbeeld vishengels, muziekinstrumenten, A4 papier, naaimachines en speelgoed. De ‘tunnels van Hamas’ worden gebruikt als alternatieve aanvoerroutes voor goederen. Pluche speelgoeddieren voorzien van een QR-code die doorlinkt naar The Ghassan Abu Sittah Children’s Fund markeren de aanlooproute naar de truck met de nagebouwde tunnel.
Bij het groepje rond de roze teddybeer raak ik aan de praat met een voorbijganger die me trots vertelt dat ze aan de tunnel heeft meegewerkt. Dat Israël zich toch moet kunnen verdedigen, dat er helemaal geen honger is in Gaza en dat je foto’s van dode baby’s – zoals die tegenover het Concertgebouw door weer een andere groep demonstranten zijn opgehangen – overal van het internet kan plukken tegenwoordig.
Bij het trapje naar de Hamastunnel vertelt een jonge joodse vrouw me ‘dat het echt heel direct binnenkomt’, die tunnel, en vraagt me om me te verplaatsen in het lot van de gijzelaars: ‘ga naar binnen,’ zegt ze, ‘stel je open, laat je raken.’ Ze kijkt verbaasd als ik zeg dat ik vanzelfsprekend wil dat de gijzelaars ongedeerd terugkeren naar hun familie. Naast haar staat een forse man met een Davidsster aan een kettinkje om zijn nek. Eerder al heeft hij me agressief staan filmen, en nu weet hij te melden dat ik gehersenspoeld ben, dat ik nergens wat van af weet, en dat hij zich als jood in Nederland niet meer veilig voelt. Een blonde agente van de Vredeseenheid Amsterdam komt bij ons staan en zegt: ‘Sorry voor de onderbreking, maar ik wil jullie even complimenteren dat jullie met elkaar praten.’ Door haar interventie kan ik niet meer vragen door wie ik gehersenspoeld ben.
Aan het begin van de ‘tunnel’ wordt de bezoeker via een plaquette uitgenodigd zijn gevoelens te delen. Met een stift schrijf ik ‘Free Palestine’ op de grijze, betonnen muur.

Fotocollage: BK©2024

Jeroen van Merwijk Memorial Day

Jeroen van Merwijk verliet het aardse op 3 maart 2021. Hij was beeldend kunstenaar, schrijver en maker van grappige, poëtische en satirische liedjes. En hij was mijn neef.
Ik kende Jeroen als een gul mens, iemand die een ander wat gunde. Hij verkocht – aan het begin van zijn carrière als cabaretier – een lied aan een meer gearriveerde artiest. Hij kreeg er 500 gulden voor. ‘Vijfhonderd gulden’, zei hij, ‘voor een lied!’. Hij maakte het geld over aan Amnesty International.
Hij werkte mee aan de eerste Gutmensch Scheurkalender: ‘Natuurlijk doe ik mee’, zei hij, het is een onderneming van jou, dus dan steun ik dat.’ Ik glom van plezier, dat spreekt.
Het leverde mooie blaadjes in de kalender op.
Toen we werkten aan de tweede editie van de Scheurkalender, die van 2022, leefde Jeroen niet meer. We wilden in die kalender een eerbetoon brengen. Aan Jeroen, en aan het geweldige arsenaal aan teksten dat hij heeft nagelaten.
Zijn weduwe stak daar een stokje voor. Er was nou wel genoeg gratis weggegeven, vond ze. Het was de hoogste tijd om al dat talent nou eens om te zetten in klinkende munt. Het was niet zozeer dat we te krenterig waren om te betalen, het was meer dat echt niemand die een bijdrage aan de Gutmensch Scheurkalender leverde, daar geld voor kreeg (of vroeg). Dus het zou echt een beetje raar zijn geweest als we de weduwe, als een soort zetbaas, zouden betalen voor werk van Jeroen. Enige en algemene erfgenaam of niet.

We riepen de Jeroen van Merwijk Memorial Day in het leven, en sierden het kalenderblad van 3 maart in de twee jaar dat we de Scheurkalender nog maakten, met rechtenvrij ‘familiebezit’.
Wij herinneren ons Jeroen hoe hij was: gul, groots en gedreven door zijn drang om het leven zin te geven door schoonheid te scheppen.


Blaadje uit de Gutmensch scheurkalender  – 2 november 2021 – fragment uit het lied: Nog altijd ben je dood, Jeroen van Merwijk, 1998

Mijn gele Himalayawolf

Twaalf jaar geleden vonden we op de markt een diertje tussen het vuil, niet ver van ons huis in Chandigarh[1]. Hij had een vuistgrote open wond op zijn ruggetje, maden waren van hem aan het eten. Bladeren plakten aan zijn buik en pootjes. Hij was op sterven na dood. Hoe oud zou hij geweest zijn? Een maand, schatte de dierenarts. Met een pincet pulkte hij de levende have uit de wond van het beestje, hij schoor de haartjes van de helft van zijn ruggetje en ontsmette het met gele vloeistof. We noemden hem Dinah, want de dierenarts zei dat het een vrouwtje was. Het was een mannetje, maar toen we daarachter kwamen, luisterde hij al naar zijn naam. Hij bleef Dinah.
Hij had grondige verzorging nodig, te grondig om aan onze schoolgaande kinderen over te laten, dus namen we Dinah mee tijdens de tocht naar Leh, Ladakh, via Manali en terug door Kashmir, over de hoge Himalaya. Simon reed, Dinah lag als een opgerold bolletje op mijn schoot. Hij sliep bij ons in de tent, van hoger op de ons omringende bergen huilden in de nacht de wolven.
In India heeft men het niet zo op honden, maar Dinah was zo aandoenlijk, dat we toch overal welkom waren.
Halverwege de trip was de wond min of meer dicht, en begon hij te spelen. Vrolijk dribbelde hij achter ons aan toen we naar de beroemde gletsjer van Sonamarg wandelden – een plak vuilwitte, aangekoekte sneeuw die vanuit het dal te bereiken is. Toen het begon te regenen kon hij schuilen onder mijn regenjas.
Met de komst van een tweede hondje, een jaar later, was het gedaan met z’n rust. Zeera was een pittig wijfje dat we meenamen nadat ze voor onze ogen was aangereden door een auto, die gewoon doorreed. Haar zwaar gekneusde pootje heelde snel. Ze ontwikkelde zich tot een pestkopje, waartegen Dinah niet zo goed bestand was. Hij trok zich terug en werd wat je noemt een ‘moeilijke hond’. Als wij er waren, leefde hij op. Maar wij gingen altijd weer. Dat sloeg een bres in zijn vertrouwen. Duidelijk verlatingsangst.
Tot het moment kwam dat de honden niet meer bij de kinderen konden wonen. Ze waren te weinig thuis en kregen het te druk. Zeera kreeg een vertrouwd nieuw thuis in Chuchot, bij Rigzin en zijn familie. Omdat ik zeker wist dat Dinah in India als kettinghond zou eindigen, haalden we hem naar Nederland. Na een lastige periode van wennen, grommen, bijten, onhandelbaar doen, begon Dinah erin te geloven dat wij niet meer weggingen, en dat hij mocht blijven. We werden ondertussen zo’n beetje kluizenaars, want andere mensen veelde hij niet; ons huis bleek te klein voor meer dan drie. We werden een hechte roedel, Dinah, Simon en ik. Onafscheidelijk.
Dinah werd steeds aanhankelijker, liet zich uitgebreid aaien, deed zijn poot omhoog en bood zijn zachte buik aan voor gekroel. Hij deelde kusjes uit: likjes over m’n neus. Als ik thuiskwam na een dag of soms meerdere dagen weg, piepte hij van blijdschap dat ik weer terug was. Dat was elke keer opnieuw een feest.

En nu is hij er niet meer. Agressieve tumoren namen zijn organen over. Het ging heel snel. Zijn buik stond gespannen als een voetbal. Eten werd lastig. Liggen ook. Aaien deden we voorzichtig. Wandelen ging nog. Maar er was geen keus, we moesten hem laten gaan, want als ook wandelen niet meer zou gaan, zou de pijn snel ondraaglijk worden.
Zes jaar was hij bij ons. Hij was een prachtig beest. Mensen, meest vrouwen, wierpen een smeltende blik op hem als we aan het wandelen waren. ‘Prachtig’, hoorde we dan fluisteren, of ‘so cute’. Soms vroeg iemand wat voor ras hij was. Dan zeiden wij: het is een gele Himalayawolf. Omdat dat helemaal precies bij hem paste.


[1] We huurden een huis in Chandigarh, waar we vanaf 2010 voor stichting Zanskar een deel van het jaar woonden samen met ons alternatieve gezin met kinderen uit Ladakh en Zanskar.

Foto: Dinah op het strand