Er is iets vloekwaardig mis

Als Annabel Nanninga – die van onder andere ‘Mein Kampf, je leest 6 bladzijden en je hebt gelijk zin om joden te vergassen’1 – vol op het orgel gaat over een leus tegen genocide op een bankfiliaal in de Beethovenstraat, een straat ‘die nota bene vol ligt met Stolpersteine’; als een incidentje bij een optreden de laatste druppel is die leidt tot een verklaring van bijna de voltallige Tweede Kamer, waarin kritiek op Israël, antizionisme en pleiten voor een eind aan de genocide in Gaza op één hoop geveegd worden als ‘Jodenhaat’; als je Caroline van der Plas zonder enige gêne op de nationale tv hoort verkondigen dat Syriërs, Jemenieten en Eritreeërs Jodenhaat diep in hun ziel hebben, dan weet je dat er iets vloekwaardig mis is in Nederland.

De heilige verontwaardiging die vanuit ‘Den Haag’ en ‘de media’ over de samenleving wordt uitgestort over het toenemend antisemitisme is vooral verbijsterend in het licht van de aanhoudende steun voor Israël en het gedogen van de voortschrijdende genocide in Gaza.
Het begint er angstig veel op te lijken dat de beschuldiging van antisemitisme gebruikt wordt om je te kunnen profileren als moreel politicus. Denk: Mirjam Bikker. Dat het tekeergaan tegen al die ‘nare antisemieten’ een slimme afleidingsmanoeuvre is voor het feit dat je met droge ogen een extreemrechts kabinet aan het mogelijk maken bent. Denk: Dilan Yesilgöz.
Dat antisemitisme wordt gebruikt als een islamofobische antimigratie-stok om moslims en Arabieren mee te slaan. Denk: Caroline van der Plas.

Aan de talkshowtafel van OP1 liet deze volksvertegenwoordiger en partner in de formatie haar verontwaardiging de vrije loop: ‘We zien vooral na 7 oktober, het is natuurlijk al een hele tijd, maar vooral na 7 oktober, wat er gebeurde in Israël na de verschrikkelijke beestachtige terroristische moordpartij door Hamas dat het [antisemitisme] gewoon heel lelijk aan de oppervlakte is gekomen en dat mensen het vrij normaal vinden om Joden te bespugen, uit te schelden, te bedreigen, noem maar op …’
Nou zou ik, als ik mezelf serieus wilde blijven nemen als journalist of zelfs als talkshow host, toch even vragen waar Caroline het vandaan haalt dat mensen het vrij normaal vinden om Joden te bespugen en … noem maar op. Maar dat gebeurde niet. Het mocht passeren.
Wel stelde Jort Kelder, de OP1-er van dienst, dat demonstreren, zoals bij de opening van het Holocaust museum, gewoon mag. Waarop van der Plas terugsloeg met ‘Onder het mom van antizionisme wordt gewoon Jodenhaat geuit. Demonstreren mag, maar Jodenhaat verspreiden, dat mag dus niet.’ ‘Nee, nee’, bevestigt duo-presentator Welmoed Sijtsma.
Ook weet van der Plas dat als de openbare orde in het geding is, je mag ingrijpen bij een demonstratie. ‘We hebben inmiddels al zoveel van dit soort demonstraties gezien in Nederland waarbij de openbare orde in het geding is, en we weten allemaal dat er een groep mensen is, zijnde de Joden, we weten allemaal wat de geschiedenis is van wat er in de jaren dertig gebeurd is en wat tot de Holocaust heeft geleid, mag je nu toch wel eens van burgemeesters verwachten dat ze zeggen, ja maar jongens, we gaan niet onder het mom van oh, het is zo erg wat er in Gaza gebeurt, wat iedereen erg vindt, gaan we dit toestaan en je weet dat er ook groepen op afkomen die gewoon antisemitisch zijn.’ Dixit Caroline, volksvertegenwoordiger.

Verbieden vindt van der Plas een goed idee. ‘Net als in Duitsland, waar From te river to the sea ook gewoon verboden is. Hier nog niet, maar er ligt een aangenomen motie in de Tweede Kamer om dat te verbieden. En mensen die die leuzen roepen moeten we keihard aanpakken.’
Ze vindt het idee uit Duitsland, om de Holocaust onderdeel te maken van de inburgering, een prima idee. ‘Je moet de Holocaust dan ook echt onderschrijven, je moet ervoor tekenen2, en je krijgt de plicht om Joden te beschermen.’
Moeten wij ook doen, vindt ze. Omdat ‘we zien dat de groepen die hier het meest asiel aanvragen, Syriërs, Eritrea, Jemen, dat zijn wel landen die een Jodenhaat hebben die tot diep in hun ziel zit. Ik zeg niet alle mensen, want dan krijgen we dát weer, maar dat is wel bekend. … En als die mensen hier dan uiteindelijk mogen blijven lijkt het mij vrij normaal dat je dit [het onderschrijven van de holocaust dus volgens Caroline] erin opneemt.’
Geen Kelder, geen Sijtsma, geen andere tafelgast die zegt: Pardon? Jodenhaat tot diep in hun ziel? Kunt u dat wellicht nader toelichten? Nee hoor, niets daarvan, al kijkt Sijtsma licht vertwijfeld opzij, maar dat kan ook zijn omdat ze het niet meer kan volgen.
Wouter de Winther van Telegraafhuize mag vervolgens gewoon even wat liegen over de demonstratie bij de opening van het Holocaustmuseum, een sneer uitdelen naar burgemeester Halsema en de tip geven dat de formerende partijen over integratie ideologisch op één lijn zitten en dus afspraken kunnen maken. Kan er nog voor de zomer paal en perk aan gesteld worden. Aan dat woekerende antisemitisme.
‘Nou kijk’, zegt van der Plas, ‘ik kan je vertellen, dat de vier partijen die aan tafel zitten zich er keihard over uitspreken. Er moeten nu gewoon acties komen. Daden.’

Ik houd mijn hart vast. Het kan snel gaan. Ter vergelijking: tussen de machtsovername van Hitler in 1933 en de Neurenberger rassenwetten zat twee jaar. Tussen de Neurenberger rassenwetten en de Kristalnacht drie jaar…

1 Schijnt een citaat te zijn van Hans Teeuwen, dat La Nanninga met instemming citeert.
2 Haar letterlijke woorden. Ze heeft niet door hoe bizar dat klinkt: tekenen voor de holocaust. 

Rode vlekken

Rode vlekken

Toen ik geboren werd waren mijn ouders nog katholiek, dus werd ik gedoopt en kreeg ik een petemoei, tante Pieta. Zij was de oudste zus van mijn moeder, ik het tweede kind, dus ik moest het doen met tante Pieta. Mijn oudere zus had de oudste zus van mijn vader gekregen. Zo hoorde dat toen.
Mijn petemoei nam haar taak serieus en kwam elk jaar naar mijn verjaardag, ook toen mijn ouders al lang van hun geloof waren gevallen, en tante Pieta niet. Een van de laatste keren dat ze mijn verjaardag opluisterde, waren we net verhuisd. Het huis zat vol familie, waarvan de meesten – godlof – aanmerkelijk vrijgevochtener waren dan tante Pieta. Wij kinderen waren aan het badmintonnen toen de pastoor ons als nieuwe parochianen welkom kwam heten. Zo hoorde dat toen. Ik, een overmoedige en bovendien jarige pre-puber, zei tegen meneer pastoor: ‘Wat leuk. Gaat u maar naar binnen. Er is taart, en gaat u maar naast tante Pieta zitten, dan voelt u zich een beetje thuis.’ Zo geschiedde. De pastoor nam vrij snel weer de benen, maar tante Pieta had nog de hele middag rode vlekken in haar nek, van de spanning vanwege die pastoor naast haar op de bank, en van schaamte over haar losgeslagen petekind.
Aan dit voorval moest ik denken toen ik Naomi Mestrum, directeur van het CIDI – Centrum voor Informatie en Documentatie Israël – zag in gesprek met presentator Rick Nieman in een uitzending van WNL Op Zondag.
Hoewel ook zij zich heus rottig voelt bij de humanitaire situatie in Gaza, moeten we ons wel realiseren dat er uit Gaza geen onafhankelijk nieuws komt. En dat we dus heel veel niet weten. Wat we wel weten, zegt ze, is dat er voedselkonvooien worden geplunderd, voedsel op de zwarte markt voor grof geld wordt verkocht, en ook dat voedsel in de tunnels van Hamas verdwijnt.
Oorlogsverslaggever Hans Jaap Melissen, ook te gast, zegt dat hij dolgraag naar Gaza wil, maar dat hij van Israël niet naar binnen mag. Rick Nieman neemt Naomi in bescherming: ‘Melissen heeft toch zeker zelf ook wel gezien dat er woekerprijzen worden gevraagd op de zwarte markt.’ Melissen mompelt nog iets over dat zwarte markt en oorlog samengaan, maar dat krijgt verder geen aandacht.
Nieman richt zich weer tot Mestrum. Wat een proportionele respons is, vindt zij lastig in te schatten. Van de 30.000 doden zijn er 14.000 Hamasstijders, zegt ze, dus dat is anderhalve burgerdode op 1 dode strijder. Valt mee, moeten we nu waarschijnlijk denken. Verschrikkelijk leed, constateert ze, echt wel, maar het is wél oorlog.
Wat deze oorlog anders maakt, vindt Mestrum, is dat iedereen Israël met argusogen in de gaten houdt, en dat alle accountability bij Israël wordt gelegd. Maar heus, als Israël het karwei niet afmaakt, keert het geweld terug, keer op keer op keer. Dat heeft Hamas zelf beloofd. Zegt ze.
En dan zie ik het: in de hals van Naomi Mestrum verschijnen rode vlekken. Rode vlekken die samen met haar lichaamshouding een zeker ongemak verraden. En bijna heb ik met haar te doen. Het is ook geen sinecure om en plein public een land te moeten verdedigen dat volgens zo’n beetje alle internationale normen verantwoordelijk is voor oorlogsmisdaden, uithongering en genocide in Gaza.
Melissen wil haar nog wat aan de tand voelen. Nieman vindt dat maar zo-zo, maar stemt toch toe. De vlekken in Naomi’s hals kleuren dieper rood, maar toch gaat ze er vol in: ‘Wat pas echt een gamechanger zou zijn, is als Hamas de gijzelaars zou vrijlaten.’ En nee, natuurlijk vindt ze niet dat Israël in Gaza moet blijven. Als de gijzelaars worden vrijgelaten, zal het draagvlak voor het offensief afnemen in Israël. En dan is het ook gedaan met de politieke loopbaan van Netanyahu. Maar om het vechten te stoppen, moeten ‘ze’ de wapens neerleggen. ‘Ze’ als in alle Palestijnen, anders kan alles zich weer herhalen, weer raketaanvallen op Israël, weer altijd terreurdreiging. Dus dat is wel een vereiste, dat ‘zij’ ontwapenen.
De vlekken tekenen zich nu duidelijk af in de hals van Naomi.
Dilan Yesilgöz is ook te gast in het programma. Bij haar geen spoor van rode vlekken, noch rode konen. Nieman omschrijft haar als ‘iemand die al lang opkomt voor Joden in Nederland en voor de Joodse staat’. Hij vraagt haar wat haar Joodse vrienden denken. Yesilgöz zegt, en ik citeer: ‘dat die [haar joodse vrienden] meevoelen met de afschuwelijke situatie, en ook met de Palestijnen in Gaza die al zo lang onder de terreur van Hamas moeten leven. Ze beseffen hoe precair het is tot hoever Israël kan gaan, maar zien ook dat Israël en ook de rest van de wereld niet de luxe heeft om te zeggen: nou dan stoppen we hier. Want van alle kanten is er dreiging van terroristische organisaties.’
Wat haar ‘altijd stoort’, gaat Yesilgöz verder, ‘is dat we net doen alsof een democratisch gekozen regering gelijk staat aan een terreurbeweging; er wás al een staakt het vuren, Israël deed zijn best met Arabische landen een bepaalde overeenstemming op te bouwen en dat is verstoord door een brute aanslag. Het is logisch dat je zo’n staat steunt in zelfverdediging, maar ook logisch dat je daar heel erg kritisch op bent. Mark Rutte reist daar constant naar toe en zegt dan: joh, wees er alert op dat je het proportioneel blijft doen, want de steun moet wel door kunnen gaan. Het is niet zo dat het ene mensenleven meer waard is dan het andere, dat is echt niet zo, maar dat we doen alsof die mensen die daar gegijzeld zitten, dat dat er gewoon maar bij hoort, en dat we maar doen alsof Hamas een soort leiderschap is als ieder ander. Het zijn terroristen waarvan ook hier mensen buiten – ze maakt een beweging met haar hand richting raam – zeggen “Hamas, dat zijn mijn broeders”. Zeer zeer, zorgelijk.’

Aldus onze demissionair minister van Veiligheid en Justitie; leider van de partij die aan het onderhandelen is om een kabinet tot stand te brengen met de PVV.
Geen vlekje te zien in haar nek. Geen rood hoofd ook. Geen dansende oranje en blauwe sterretjes als een aureool rond haar coiffure. Niks eigenlijk. Geen min of meer oprechte emotie. Niks. Helemaal niks.

De moed van Rudolph Cleveringa

Toen Duitsland in 1940 Nederland onder de voet liep en onderdeel maakte van het Derde Rijk1 van de Führer, bleven de meeste Nederlandse ambtenaren op hun post. Onder leiding van rijkscommissaris Seyss-Inquart, een vazal van Hitler, voerden zij de taken waartoe ze geroepen waren uit. De regering en de koningin namen de benen naar Londen.
Begin oktober, toen er al allerhande valse maatregelen tegen de Joodse bevolking waren genomen, werd het tijd het ambtenarenapparaat aan een inspectie te onderwerpen: elke ambtenaar moest aangeven of hij of zij Joods was, en hoe het zat met hun echtgenoten. Dat strookte niet met de Nederlandse grondwet, maar ja, hoe geldig was die nog?
De zogeheten ‘Ariërverklaring’ werd massaal getekend. Iedereen deed het immers, en bovendien: je weet wat je hebt, en niet wat je krijgt.
Twee weken later werden alle Joodse ambtenaren geschorst. Ook Eduard Meijers, de Joodse leermeester en collega van de Leidse professor in de rechtsgeleerdheid Rudolph Cleveringa.
In een rede die beroemd is geworden als een verzetsdaad, reageerde Cleveringa op 21 november 1940 op het ontslag van zijn Joodse collega’s, in het bijzonder op het ontslag van Meijers. Bijna iedereen heeft wel eens iets over die rede gehoord, en over de moed die nodig was zich zo openlijk uit te spreken. Maar wat zei Cleveringa nou eigenlijk?

(Lees verder onder de afbeelding)

‘Ik treed hier vandaag voor U op een uur, waarop gij gewoon waart een ander voor U te zien: Uw en mijn leermeester Meijers. De oorzaak daarvan is een door hem hedenochtend rechtstreeks van het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ontvangen brief van de volgende inhoud: “Ingevolge opdracht van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied terzake van niet-Arisch overheidspersoneel en met dat personeel gelijkgestelden, breng ik te Uwer kennis, dat U met ingang van heden van de waarneming van Uw functie van hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden is ontheven. De Rijkscommissaris heeft bepaald, dat de betrokkenen voorlopig in het genot blijven van hunne wedden (toelagen enz.)”.
Ik geef U dit bericht in zijn naakte kaalheid en zal niet pogen het nader te kwalificeren. Ik vrees, dat de woorden, die ik zou kunnen vinden, hoe ik ze ook koos, te ver achter zouden blijven bij de smartelijke en wrange gevoelens, die het bij mij en bij mijn ambtgenoten heeft opgeroepen; en, ik ben ervan overtuigd, ook bij U en bij talloze binnen en – waar zij het zullen vernemen – buiten onze grenzen. […] Niet om zulk een vertolking is het, dat ik nog enige woorden tot U verzoek te mogen richten; had ik geen ander doel dan de accentuering onzer stemming, ik zou, denk ik, geen beter middel te baat hebben kunnen nemen dan hier te eindigen en U over te laten aan de ijzige beklemming van de huiveringwekkende stilte, die dan terstond om ons heen zou hangen. Evenmin zal ik met mijn woorden Uw gedachten pogen te leiden naar hen, van wie het schrijven […] is uitgegaan. Hun daad kwalificeert zichzelf afdoende. Het enige wat ik thans begeer, is: hen uit het gezicht en beneden ons te laten en Uw blik te richten naar de hoogte, waarop de lichtende figuur staat van hem, wien onze aanwezigheid hier geldt.’

Daarna geeft hij een opsomming van de verdiensten van Eduard Meijers, die hij ‘één der grootste rechtsgeleerden van zijn tijd en zijn land; ja, men mag zeggen: van vele landen en vele tijden’ noemt. Uitvoerig roemt hij Meijers’ veelomvattende studies en het belang daarvan, zijn wijsheid, zijn vermogen tot heldere taal: ‘steekt soms daarin mede Meijers’ grootheid, dat hij op gevaarlijk uitziende vragen daardoor het antwoord brengen kan, doordat hij ze in een simpele vorm kan gieten?’
Hij memoreert Meijers’ gaven als docent en begeleider: ‘een leermeester ook van ongewoon doceertalent; een hoogleraar, die niet alleen de hoofden tot denken en werken heeft gebracht van de duizenden, die hij is voorgegaan, maar die tevens, zonder dat ooit de minste uiting van populariteitsgewin bij hem waargenomen is, de harten van zijn studenten heeft veroverd. […] Velen ook heeft hij, buiten enig academisch verband, stoffelijke en geestelijke bijstand geboden. Voor de stad zijner inwoning was hij steeds een verdienstelijk burger, die, wanneer hij zou willen (maar zoiets wil hij nooit), op veel stille arbeid en onbaatzuchtige toewijding zou kunnen wijzen ten dienste van de gemeenschap. Van zijn volk was hij een goed en trouw en eerlijk zoon.’

Cleveringa eindigt met: ‘Het is deze Nederlander, deze nobele en ware zoon van ons volk, deze mens, deze studentenvader, deze geleerde die de vreemdeling, welke ons thans vijandig overheerst, ‘ontheft van zijn functie’! Ik zei U niet over mijn gevoelens te zullen spreken; ik zal mij eraan houden, al dreigen zij als kokende lava te barsten door al de spleten, welke ik bij momenten de indruk heb, dat zich, onder de aandrang ervan, in mijn hoofd en hart zouden kunnen openen.
Maar in de faculteit, die blijkens haar doelstelling gewijd is aan de betrachting van de rechtvaardigheid, mag toch déze opmerking niet achterwege blijven: In overeenstemming met Nederlandsche tradities verklaart de Grondwet iedere Nederlander tot elke landsbediening en tot de bekleding van elke waardigheid en elk ambt benoembaar, en stelt zij hem, onafhankelijk van zijn godsdienst, in het genot van dezelfde burgerlijke en burgerschapsrechten. Volgens art. 43 van het Landoorlogsreglement is de bezetter gehouden de landswetten te eerbiedigen […] Wij kunnen het niet anders zien dan dat er niet de minste verhindering voor onze bezetter bestaat Meijers te laten waar hij was. Dit impliceert, dat de wegdringing van zijn plaats op de wijze, waarvan ik U mededeling heb gedaan, en de soortgelijke maatregelen, die anderen hebben getroffen, door ons slechts als onrecht kunnen worden gevoeld.’

Een dag na de redevoering werd Cleveringa gearresteerd. Hij zat vast tot de zomer van 1941 in het Scheveningse Oranjehotel. Later werd hij nog een half jaar vastgezet als gijzelaar in Vught. Daarna dook hij onder en werkte samen met de regering in Londen aan plannen voor herstel. Na de oorlog werd hij opnieuw hoogleraar in Leiden.
Eduard Meijers werd in augustus 1942 naar Westerbork gedeporteerd, van waaruit hij naar Barneveld werd gebracht. In september 1944 werd hij op transport gezet naar Theresienstadt. Hij overleefde de oorlog.

Omwille van de leesbaarheid heb ik wat archaïsche elementen weggelaten. Lees de hele originele redevoering via Redevoering Cleveringa

1 Hoe zat dat ook weer met die Duitse Rijken? Het Eerste Rijk duurde ongeveer 1000 jaar: het Heilige Rooms Rijk der Duitse Natie, gesticht door de in 800 door de paus gekroonde Karolinger keizer Karel de Grote, een oorlogszuchtig type dat grote gebieden aan zich onderwierp, ook het toenmalige Nederland. In het volgende millennium kromp en groeide dat Rijk, tot het in 1871 definitief kromp tot het Tweede Rijk onder keizer Wilhelm I. Dat hield stand tot 1918, toen Wilhelm II verkaste naar huis Doorn bij Utrecht en Duitsland een republiek werd – de Weimar republiek, ook geen lang leven beschoren.
Toen Hitler in 1933 aan de macht kwam wilde hij met zijn Derde Rijk de Karolingers en opvolgers naar de kroon steken: 1000 jaar zou het duren, en het zou zeker zo groot zijn als het gebied onder Karel de Grote. Quod non.

‘Het voelde als een stomp in mijn maag’

De Jodenvervolging begon ‘met een bordje in het Vondelpark, met daarop “Voor Joden verboden”’, zei Koning Willem-Alexander tijdens de opening van het Nationale Holocaust Museum in Amsterdam. Dat is een duidelijke uitspraak, maar het is niet helemaal waar.
De Jodenvervolging begon met een verre van ruimhartig toelatingsbeleid voor vluchtende Duitse Joden, die ‘migranten’ werden genoemd. Vanaf 1938 waren ze helemaal niet meer welkom, omdat, volgens de toenmalige minister van Justitie Carel Goseling, nog meer Joden toelaten het antisemitisme in Nederland alleen maar zou voeden1 In dat jaar sloot Nederland  de grens met Duitsland en begon de bouw van een groot vluchtelingenkamp voor vluchtelingen die niet naar Duitsland teruggestuurd konden worden. Dat werd Westerbork. In Hooghalen, en niet in Elspeet, want dat vond koningin Wilhelmina te dichtbij haar buitenverblijf. En ook de lokale bevolking van Elspeet had weinig zin in de ‘ongewenste vreemdelingen’.
De volgende stap werd gezet in oktober 1940, toen ambtenaren massaal de Ariërverklaring ondertekenden. Bedrijven volgden. Stap voor stap werd isolement en uitsluiting genormaliseerd, werden bevelen van hogerhand gehoorzaam opgevolgd. Voordat de eerste bordjes met ‘Voor Joden verboden’ in de zomer van 1941 werden opgehangen.

De Duits-Amerikaans Joodse filosofe en politiek denker Hannah Arendt noemde gedachtenloosheid – het domweg niet stilstaan bij de gevolgen van je daden – de banaliteit van het kwaad. Je kan het ook onverschilligheid noemen. Of wegkijken, de tegenhanger van het populaire ‘je verantwoordelijkheid nemen’. Dat gebeurde in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. En de enkeling die terugkwam uit de kampen werd niet bepaald met open armen ontvangen. Dat er nu eindelijk een Nationaal Holocaust Museum in Amsterdam is om de Jodenvervolging in Nederland te herdenken is belangrijk. Onderdeel van de langdurige en volkomen terechte excuses van Nederland voor het in de steek laten van een grote bevolkingsgroep. Een waardige markering van ‘nooit meer’.

Op 10 maart werd het museum geopend. Tijdens die opening hield de Israëlische president Yitzhak Herzog een toespraak in de Portugese Synagoge. Buiten protesteerde een grote, gemêleerde groep mensen tegen zijn aanwezigheid. Een van de Joodse organisatoren van de demonstratie vertelde2 dat het voelde alsof hij een stomp in zijn maag kreeg, toen hij hoorde dat Herzog zou komen. Hij refereerde aan het Joodse Chanoeka feest, dat de ontheiliging van de tempel door het plaatsen van een afgodsbeeld herdenkt. De aanwezigheid van Herzog bij de opening, zei hij, was voor hem een ontheiliging van het museum.
Tijdens de openingsplechtigheid waren de demonstranten hoorbaar. Bij het verlaten van de Portugese synagoge en de openingshandeling van het museum was een kleine groep demonstranten voor de genodigden ook zichtbaar.

Ik was erbij, op het Waterlooplein, midden in de voormalige Joodse Buurt. Er werden leuzen gescandeerd, er was woede, verbijstering. Mensen droegen watermeloenkeppeltjes. Op het podium vervoegden zich Joodse en Palestijnse sprekers. Er werd Kaddisj gezegd. Er waren ouders met kinderen. Er hing een sfeer van solidariteit en saamhorigheid. Nooit meer was nu.
Er werd af en toe tegen een politiebusje geduwd. De eigen ordedienst was steeds direct ter plaatse om de overenthousiaste jonge mannen tot kalmte te manen. Een enkeling lukte het op een van de busjes te klimmen, met de Palestijnse vlag te zwaaien en direct weer van het busje af te klauteren zodra van de andere kant een ME’er zijn best deed om de onverlaat met de wapenstok te raken. Er werd een kleine hoeveelheid siervuurwerk afgestoken waarvan een enkel stuk achter de busjes bij het kordon ME’ers terecht kwam, en een rookfakkel. Er vlogen een paar eieren door de lucht. Er werden wat pakjes pamfletten in de lucht gegooid en door de wind verspreid.
De politie gebruikte een van de busjes als corridor om in vol ornaat tevoorschijn te komen – helm op, schild voor de borst – om met geheven wapenstok de mensen terug te drijven. De politie gedroeg zich intimiderend, een sloeg zelfs een enkele keer onnodig tegen de benen of knieën van demonstranten.
Het was niet meer gezellig, maar het liep toch ook niet uit de hand.

Op basis van selectieve beelden van protesterende ‘moslims’; van een klein Joods meisje dat wordt ‘belaagd’; jonge mannen met Palestijnse vlaggen op een politiebus en een jongen die Hamas is my brother roept, wordt de demonstratie door politici en in sommige media in een kwaad daglicht geplaatst, en wordt de waarheid mijns inziens flink verdraaid.
Een aantal politici buitelden na 10 maart over elkaar heen om de demonstranten op het Waterlooplein weg te zetten als antisemieten die geen respect hebben voor de Joodse doden. We zagen eerder al een voorproefje van deze giftige framing toen een groepje betogers op 5 maart een sit-in voor Palestina hielden in de hal van de Tweede Kamer, en tijdens de dinsdagmiddagvergadering van de Tweede Kamer, het ‘vragenuurtje’ op 12 maart, was verontwaardiging troef.
Er was volgens staatssecretaris Van der Burg ‘geen aanleiding voor de regering geweest om Herzog te vragen om niet te komen, want de regering heeft dit nadrukkelijk losgekoppeld van datgene wat op dit moment plaatsvindt in de oorlog tussen Hamas en Israël. Want er is hier gewoon sprake geweest van een zaak die gaat over de vervolging en genocide en het vermoorden – vastgesteld, niet op basis van beschuldigingen van een willekeurig Kamerlid, maar door rechters vastgesteld – vermoorden van 6 miljoen mensen en dat moet je los zien van wat er op dit moment waar ook ter wereld gebeurt.’ Dat willekeurige Kamerlid is uiteraard Stephan van Baarle van Denk, die als enige tot de orde geroepen wordt door voorzitter Bosma, die vindt dat een bevriend staatshoofd geen oorlogsmisdadiger mag worden genoemd.
Dat de regering het bezoek van Herzog zo nadrukkelijk loskoppelt van de genocide in Gaza was nou precies een van de redenen voor mensen om naar het Waterlooplein te komen, omdat ze die scheiding als hypocriet en onverdraaglijk ervaarden.

Van der Burg zegt nog meer: ‘juist ook de demonstranten, of zij die zeggen daarvoor door te gaan, hebben bewezen dat we veel moeten investeren in onderwijs over de Holocaust, want er wordt met woorden gesmeten die je nooit zou zeggen als je maar een greintje verstand had van wat er is gebeurd in de Tweede Wereldoorlog.’ 
Derk Boswijk van het CDA vindt het onverteerbaar dat er mensen zijn die er alles aan doen om te zeggen dat de slogan ‘kankerjood’ niet antisemitisch zou kunnen zijn.
CU voorvrouw Mirjam Bikker zegt op zalvende toon dat zondag een tijd was om te rouwen en samen stil durven zijn. Daarna kunnen we dan wel weer eens gaan kijken naar de actualiteit van wat er gebeurt in de wereld. Daarna vraagt ze zich af wat er ondernomen kan worden om het antisemitisme in de wereld en in Nederland de kop in te drukken. Kamerlid Ulysse Ellian, VVD, doet nog een militante duit in het zakje: ‘Je zal maar Jood zijn in Nederland en geloven en denken dat tachtig jaar na de Shoa dezelfde soort haat weer gebezigd wordt in Nederland’.

Wie mensen die de geschiedenis niet uit de weg gaan, mensen die net zo goed vinden dat de Joodse slachtoffers toen en nu herdacht moeten worden, maar die ook solidair zijn met Palestijnen, wie die wegzet als antisemieten, komt op mij over als onoprecht, ja zelfs hypocriet.
Wie de Holocaust als blinddoek gebruikt om de huidige genocide in Gaza niet te hoeven zien, ondanks de uitspraak van het Internationaal Strafhof, meet met twee maten.
Er is een verband tussen de Jodenvervolging, het zionisme, het ontstaan van de staat Israël, de Nakba, de bezetting van de Palestijnse gebieden, de door Israël geïnstitutionaliseerde ongelijkheid tussen Palestijnen en Joden, de ondermijnende illegale nederzettingenpolitiek en de aanslag op 7 oktober. Wie dat niet beseft, en antisemitisme misbruikt voor zijn politieke agenda, en verzet tegen onderdrukking van en solidariteit met Palestijnen welbewust criminaliseert, kan honderd keer naar het Holocaust Museum gaan, maar zal er weinig van leren.
Dit is geen tijd om stil te zijn, dit is een tijd om luid en duidelijk te zeggen: ‘Nooit meer is nú’.

PS: De volgens Wilders ‘extreem-linkse burgemeester van Amsterdam’ heeft in een brief van 14 maart aan de gemeenteraad geschreven dat er op 10 maart en daarna niet geconstateerd is dat er Juden raus en kankerjoden is geroepen. Er zijn, volgens de burgemeester kwetsende, maar geen strafbare dingen geroepen.
In haar brief van 7 pagina’s schrijft Halsema: ‘Tijdens de opening kwamen gruwelijke herinneringen en hedendaags verdriet samen. Dat schuurde en deed pijn maar het hoort ook onvermijdelijk bij een vrije democratie’.

Het is angstaanjagend dat op basis van suggestieve beeldvorming en een vervalste voorstelling van zaken nu gepleit wordt voor een ‘fundamentele dialoog’ over het demonstratierecht, zodat ongewenste meningen en uitingen die niet strafbaar zijn, toch kunnen worden verboden.

1 Linda Polman, Niemand wil ze hebben, Europa en zijn vluchtelingen, Uitgeverij Jurgen Maas 2019 – pag. 17-18
2 Hij vertelt dit tijdens een bijeenkomst op 15 maart, na de demonstratie

Wie of wat definieert antisemitisme

Wat ik niet begrijp is waarom iemand ‘pro-Palestijns’ genoemd wordt, als diegene protesteert tegen het onverdraaglijke geweld dat Israël als vergelding voor de bloedige aanslag van Hamas na 7 oktober 2023 over Gaza uitstort. Pro iets zijn suggereert dat je ook anti iets bent. Dan zou in dit geval dus anti-Israël zijn. En als je anti-Israël bent, dan ben je in een vloek en een zucht ook een antisemiet.
Dat je de al decennia voortdurende vernedering en onderdrukking van de Palestijnen veroordeelt, dat je de bezetting en kolonisatie van de Palestijnse gebieden verafschuwt, de apartheid verschrikkelijk vindt, en je hart breekt vanwege de mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden die Israël pleegt in Gaza, wordt daarmee dubieus. Want, wordt er dan gezegd, iemand kan wel beweren dat mensenrechten universeel zijn en voor iedereen geldend, maar waarom wordt juist Israël aan die hoge standaard gehouden, en zoveel andere landen niet?
Volgens de SGP is dat vanwege antisemitisme, Voor de SGP zijn ‘de Joden Gods verbondsvolk en hebben [ze] in 1948 een legitieme staat opgericht’. Ze ‘worden van meet af aan bedreigd door (islamitische) vijanden.’ Natuurlijk maakt Israël ook fouten, geeft de partij toe, dat doet elk land, maar er is te weinig oog voor de reële bedreiging waar Israël mee te maken heeft, zoals weer blijkt uit de aanval van Hamas op 7 oktober vorig jaar.
Volgens de SGP gaat het in Palestina om een Islamitisch-Joods conflict, en moet Nederland opkomen voor de belangen van de Joodse Staat Israël, als enige democratie in het Midden-Oosten. 

Als een partij met zulke standpunten zich sterk maakt voor een definitie van antisemitisme, moet je goed opletten. In 2018 diende de onlangs afgezwaaide partijleider Kees van der Staaij een motie in voor het hanteren en toepassen van de definitie van antisemitisme van de International Holocaust Remembrance Alliance – de zogeheten IHRA-definitie. De motie werd aangenomen, met enthousiaste steun van (extreem)rechts, en -later- ook schoorvoetend door links. Met de IHRA-definitie ontstaat, vooral door de voorbeelden van antisemitisme die gegeven worden, verwarring over het verschil tussen antisemitisme en kritiek op het beleid van de staat Israël. Van der Staaij zag die vervaging van de scheidslijn niet, want, zo zei hij: kritiek op Israël is niet zelden verkapt antisemitisme. De definitie is niet bindend, maar wordt wel gehanteerd bij het signaleren van antisemitisme.

Nu de situatie sinds 7 oktober zo dramatisch is geëscaleerd in Israël en de Palestijnse gebieden, zouden we er goed aan doen de definitie van antisemitisme te ontdoen van een politieke agenda.
Er moet kritiek op de staat Israël mogelijk zijn. Er moet openlijk gesproken kunnen worden over schendingen van internationaal recht door de staat Israël, het massaal schenden van mensenrechten, het oorlogsrecht en de menselijkheid in Gaza. En over de willekeur en de straffeloosheid waarmee kolonisten op de West Bank Palestijnen terroriseren. Zonder dat het over ‘het Joodse volk’ gaat. Zonder dat er automatisch een stempel van antisemitisme op wordt geplakt. Er moeten geweldloze boycotacties mogelijk zijn voor producten en producenten met banden met illegale Israëlische nederzettingen in bezet gebied, zonder dat er abjecte vergelijkingen gemaakt worden met het ‘koop niet bij Joden’ van de nazi’s – tot in de Tweede Kamer aan toe. Sancties voor het overtreden van bijvoorbeeld de Verklaring voor de Rechten van het Kind, of het opleggen van gezamenlijke straffen voor de misdaad van enkelen moeten ook aan Israël opgelegd kunnen worden zonder dat er verband wordt gelegd met antisemitisme. En de leuze from the river to the sea, Palestine will be free kan ook gewoon begrepen worden als uiting van de diepe wens dat álle bewoners van Palestina – Palestijnen, Joden en Israeli’s – in vrede en veiligheid samen kunnen leven. Je kunt altijd de kant van de lelijkheid opkijken, altijd kiezen voor verdachtmakingen, zeker als het je politieke agenda uitkomt, maar het hóeft niet.

Gelukkig is er een alternatief voor de IHRA-definitie: de definitie in de Jerusalem Declaration on Antisemitisme. De definitie is in 2020 opgesteld als reactie op de omstreden IHRA-definitie, door internationale wetenschappers op het gebied van antisemitisme studies en verwante onderzoeksgebieden. Juist naar aanleiding van het vervagen van de grens tussen antisemitisme en kritiek op Israël of het zionisme. In de uitwerking is er meer balans en minder vooringenomenheid. Een beter bruikbare richtlijn om antisemitisme mee aan te pakken, want dat is en blijft nodig als je een beschaafd land wilt zijn.
Ook ontstaat er dan wellicht ruimte om aandachtig te onderzoeken in hoeverre de verklaarde liefde voor Israël van bepaalde politieke partijen voortkomt uit islamofobie. En hoe we op die vorm van discriminatie een werkbare definitie kunnen plakken. Al zie ik dat in de huidige politieke constellatie, waarin Wilders met zijn PVV domineert, niet gebeuren. Want in de ijskast of niet, de PVV stelt dat wat hem betreft ‘De banden met Israël onder meer zullen worden versterkt door onze ambassade te verhuizen naar Jerusalem. De Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah bij de corrupte Palestijnse Autoriteit wordt onmiddellijk gesloten. Nederland heeft immers al een ambassade in Amman, de hoofdstad van de enige echte Palestijnse staat: Jordanië.’ Of, zoals PVV buitenland woordvoerder Raymond de Roon het formuleert: ‘De PVV-fractie staat niet aan de kant van de Hamas-oorlogsmisdadigers, maar aan de kant van het enige baken van licht in een gitzwart Midden-Oosten, de democratische-rechtsstaat Israël. Wij hopen dat Hamastan binnenkort weer gewoon de Gazastrook is en wensen al die dappere Israëlische jonge mensen die nu, op dit moment, ook voor onze vrijheid vechten, alle sterkte en succes toe.’

Pray the devil back to hell

Tegen beter weten in keek ik naar een aflevering van WNL op zondag en zag daar Annabel Nanninga, Eerste Kamerlid voor JA21, de splinterfractie die ze samen met Joost Eerdmans oprichtte, een gezicht trekken alsof ze poep ruikt als alleen al de naam van Timmermans valt. Onderuitgezakt in haar zetel schoffeerde ze vervolgens ook verbaal haar medepolitici: zij zou het zootje wel ‘door mekaar willen schudden’; de BBB weet ‘schijnbaar van toeten nog blazen als het om financiën gaat en Omtzigt moet een grotejongensbroek vinden en die heel snel aantrekken.’ Als het aan haar lag zaten de formerende partijen bij haar aan de keukentafel, rammelde ze hen eens flink door elkaar en zou ze hen vertellen dat ze effe normaal moesten doen. Daarna zou ze die coalitie die voor het oprapen lag zo geregeld hebben. Van presentator Rick Nieman kreeg ze later in de uitzending alle ruimte tijdens het ‘debat’ over of de rechter op de stoel van de politiek gaat zitten. Ze mocht van hem door de heldere argumenten van hoogleraar staatsrecht Wim Voermans heen tetteren, en domineerde op hoge, verongelijkte toon het grootste deel van dat gesprek.

Terwijl ik met groeiende ergernis naar die laatdunkende pocherij en het oneigenlijke betoog van de diva van extreemrechts zat te kijken, verschoven mijn gedachten naar een vrouw die wel indrukwekkend is. Een vrouw die het heft in handen heeft genomen, en de wereld werkelijk een beetje beter heeft gemaakt. Een vrouw van een heel ander kaliber: Leymah Gbowee, een Liberiaanse die helemaal klaar was met het afschuwelijke geweld tijdens de burgeroorlog in haar land en samen met andere vrouwen ging eisen dat er vrede zou worden gesticht. Een vrouw die echt wat voor elkaar kreeg.

(lees verder onder de afbeelding)

In de documentaire Pray the Devil Back to Hell uit 2008 volgen we Leymah Gbowee en haar zusters bij hun verzet tegen de oorlog. Gekleed in het wit komen steeds meer gewone vrouwen – moslims en christenen uit alle rangen en standen van de samenleving – samen om op een vreedzame manier voor vrede te pleiten. Liberia wordt dan al jaren geteisterd door zeer gewelddadige warlords en gangs die onder het corrupte regime van Charles Taylor hun wrede gang gaan in het land.
De Women of Liberia Mass Action for Peace groeit van een groepje vrouwen in het wit op de markt in Monrovia uit tot een krachtige, geweldloze protestbeweging waaraan duizenden vrouwen deelnemen.

Onder druk van de beweging worden uiteindelijk onderhandelingen tussen de strijdende partijen gehouden in een conferentieoord in Ghana. De vertegenwoordigers van die strijdende partijen genieten van wat ze zien als een welverdiende vakantie na al het vechten. Maar serieus onderhandelen, ho maar.
Een delegatie van vrouwen onder leiding van Leymah Gbowee reist naar Ghana om de onderhandelaars te dwingen daadwerkelijk met elkaar te praten over de voorwaarden voor vrede. Ze besluiten de toegang tot het conferentieoord te blokkeren. De mannen mogen er pas uit als er een akkoord is. Dat bevalt de heren uiteraard niet en ze proberen de blokkade te doorbreken. En zoals ze eerder hun mannen seks weigerden tot er vrede gesticht was, zo zetten de vrouwen opnieuw hun lichaam in: ze dreigen zich uit te kleden. Een naakte vrouw is ook voor de geharde strijders zo taboe, dat ze toegeven. Er wordt een akkoord gesloten. Uiteindelijk ruimt Charles Taylor het veld en krijgt Liberia na 14 jaar burgeroorlog een nieuwe, gekozen president: Ellen Johnson Sirleaf, een vrouw.

De vrouwen van Liberia ‘regelden’ een vredesproces in een land verscheurd door een burgeroorlog, losgeslagen rebellengroepen, kindsoldaten en algehele rechteloosheid onder een corrupte dictator.
Het begon, zegt Leymah Gbowee met een droom. Een droom van vrede.
En vervolgens ging ze aan het werk om, samen met al die andere vrouwen, die droom waar te maken. Wat de Liberiaanse vrouwen deden vereist grote moed, bereidheid om je leven op het spel te zetten en samen te werken voor een hoger doel.
Ik zie het Annabel Nanninga niet nadoen.

The Zone of Interest

In The Zone of Interest toont filmmaker Jonathan Glazer ons het leven van Auschwitz commandant Rudolf Höss, die met vrouw Hedwig en kinderen in een villa met tuin grenzend aan het kamp woont.
De film wordt alom bejubeld als een meesterwerk. Ik ging kijken, maar kwam niet in een juichstemming. Ik ging nog een keer kijken, en zag weer niet waarom de film zo de hemel in geprezen wordt.
Je zit eigenlijk vooral te kijken naar wat je niet ziet. Soms zo subtiel dat je heel wat voorkennis nodig hebt om te weten waar je (niet) naar zit te kijken, soms ronduit bot.

De film begint met een lang aanhoudend zwart scherm: Achtung: u gaat de duisternis betreden! Door een ‘soundscape’ van zwaar gebrom en snerpende geluiden wordt steeds meer vogelgefluit gemengd en dan, plots, bám, ben je getuige van een familiepicknick bij een rivier. Je blik valt op een man met een zonderling kapsel en een plomp lijf in een natte, zwarte, hoge onderbroek. Höss. Met vrouw Hedwig, kinderen en vrienden is hij een dagje uit. Tegen avondval keert het gezelschap terug naar dat huis naast Auschwitz.
We volgen Höss tijdens zijn dagelijkse beslommeringen – hoe hij één voor één alle lichten uitdoet in zijn villa; hoe hij zijn verjaardag viert – hij krijgt een kano voor drie personen van zijn vrouw en wordt op het bordes van zijn woning door een schare officieren in uniform gefeliciteerd. We horen hem een brief dicteren over seringen, zien hem een jonge vrouw in zijn kantoor ontvangen. Het doel van haar aanwezigheid wordt duidelijk wanneer we hem in een volgende scene zijn snikkel zien wassen. We horen hem een order plaatsen voor nieuwe ovens en zien hem afscheid nemen van zijn paard als hij wordt overgeplaatst.
Zijn vrouw loopt in haar kleine koninkrijk schonkig heen en weer alsof ze te grote schoenen aanheeft; ze laat haar baby aan bloemen ruiken, zwaait Vati gedag als hij maar zijn werk gaat; trekt eens wat onkruid uit de tuin, roddelt met vriendinnen, haalt herinneringen aan een vakantie op met haar man, en maakt een keer ruzie met hem. Ze leiden het leven dat ze altijd gewild hebben, zoals de Führer het heeft bedoeld. Een onduidelijke mengelmoes van gebrom, gezoem, geweerschoten, oerklanken, blaffende honden, geschreeuw en fluiten van stoomtreinen vormt het geluidsdecor van deze familie idylle.

Ergens midden in de film gaat een serie close-ups van Hedwigs geliefde bloemen over in een felrood scherm dat enkel seconden blijft hangen.

De moeder van Hedwig komt op bezoek, vraagt of Esther Silberman achter de muur zit, dat ze daar vroeger nog heeft schoongemaakt, en dat, toen mevrouw Silberman was weggehaald, een buurvrouw haar prachtige gordijnen net voor haar neus had weggekaapt. Innig tevreden constateert de moeder dat haar dochter mooi op haar pootjes geland is.
’s-Nacht licht haar slaapkamer op van de vlammen die uit een schoorsteen slaan. De volgende ochtend is mama verdwenen. De brief die ze achterlaat stopt Hedwig na lezing in de kachel. De kijker krijgt de inhoud niet te zien.
We zien Höss die staat te vissen terwijl water waarop een grauwe laag drijft langzaam op hem afkomt. Er schampt iets tegen zijn been: een stuk menselijk bot, lijkt het. Hij rent de oever op en sleurt zijn kinderen het water uit. In de stortregen trekt Der Rudolf twee van zijn kinderen ploeterend voort in zijn kano. Thuis worden die grondig met zeep geschrobd. Uit de neus van Höss komt zwarte snot. De meid moet het bad met een borstel schoonmaken. Ze aarzelt even, boven het bad hangt haar hand met de boender in de lucht. Als om er zeker van te zijn dat de kijker zich voorstelt hoe dat bad eruit moet zien.

Suggestief. Zoals heel veel in de film leunt op suggestie. Als een arbeider in een kruiwagen zakken meel en blikken voer brengt, die onder het bordes door een dienstbode worden overgenomen en in een voorraadkast gezet, kan dat net zo goed een reguliere levering zijn als van de nieuwaangekomen gevangenen gejat voedsel. De lingerie die Frau Höss uit een papieren zak op tafel kiepert en haar dienstboden gelast elk één stuk uit te kiezen, kunnen net zo goed nazi-afdankertjes zijn, in plaats van uit Kanada komen.
Je moet dan wel weten dat Kanada verwijst naar de opslagruimten in kamp Auschwitz waar de van de gedeporteerden afgenomen goederen en kostbaarheden werden opgeslagen.
Hedwig past een bontjas, vindt een lipstick en bevoelt zorgvuldig de zoom; de oudste zoon onderzoekt met een zaklamp zijn verzameling gouden tanden. Als hij zijn jonge broertje opsluit in de kas in de tuin, gaat hij ervoor op een muurtje zitten sissen.

Ronduit kitscherig wordt het als een in zwart wit gefilmd lichtgevend meisje ronde dingen in een moddermuur duwt terwijl we Höss een verhaaltje horen voorlezen aan zijn dochtertjes. Het blijken appels te zijn. Appels als leimotiv: aan het begin van de film worden ze onder paardenhoeven vertrapt; door het lichtgevende meisje worden ze in modder gedrukt, en later nog eens door haar achtergelaten bij kruiwagens en scheppen bij een spoor, en komen terug in de enige gearticuleerde dialoog die vanachter ‘de muur’ verstaanbaar is: een man is betrapt bij het ruziën om een appel. Hij moet voor straf in de rivier verzopen worden. We horen zijn beul brullen en het slachtoffer gillen.

The Zone of Interest is geen film over de Holocaust. Het is een film over de Hössjes. Hun kleinburgerlijke bestaan. Hedwig komt net iets meer tot leven dan Rudolf. Zij stampvoet, schreeuwt, baast over haar personeel, klosvoet haar man achterna als die van haar wegloopt, wil geen afstand doen van haar stukje Lebensraum, want daar heeft ze recht op. De Führer heeft het zelf beloofd. Hij is een non-descripte figuur die het meest van zijn paard houdt, maar ook van hengelen, die zijn kinderen voorleest en er een eer in stelt zijn werk naar eer en geweten te doen.
Je zit naar het saaie leven van een onaangenaam en ploertig stel te kijken. Want ploerten waren ze: overtuigde en gewetenloze nazi’s. Hij maakte als commandant Auschwitz tot het vernietigingskamp dat het was; zij als omhooggevallen vrouw die haar luxe zonder scrupules ontleende aan het lijden achter de muur.
Maar dat zie je niet. Dat weet je. Of niet. Maar dan weet je ook niet waar je nou eigenlijk naar zit te kijken, behalve naar een saaie film.

In tijden van oorlog dicht

In tijden van oorlog dicht
men niet, men gilt met de kogels 
fluit met de wind, kijkt: het gras, zo groen nog.

Verzamelt, kleine dingen, een deken 
trui, een boek misschien, een tas, draagbaar 
zonder belasting van schouders, rug 
de beste schoenen, zonnehoed.

Sentimenten te zwaar
geheugen niet te dragen
herinneren zal vanaf vandaag 
uit den boze zijn.

Het vuur geeft geen licht 
verwarmt bonen 
uit blik, geen botten.

Een man, hoofd in handen 
handen verdwijnend in vuisten
vuisten gebald, verbeten 
tandeloos de mond.

Alleen in taal kan ik me tot hem bekennen.
Alleen in woord heb ik hem lief.

In de stad het donker vol 
rook die ruikt naar bloed, geen water geen licht 
alleen heimwee wordt gevoed
hoon en haat.

In tijden van oorlog dicht men niet, 
kogels gillen als de wind fluit 
door het gras ruikt naar hooi


Saskia Kunst


Wij zwijgen niet, wij zijn uw kwade geweten

De Duitse Sophie Scholl was eenentwintig jaar toen ze op 22 februari 1943 onthoofd werd wegens ‘landverradelijke hulp aan de vijand, voorbereiding tot hoogverraad en aantasting van de militaire weerbaarheid.’
Wat had ze gedaan? Als lid van de studentenverzetsgroep Die Weisse Rose pamfletten tegen Hitler geschreven en verspreid. In de vlugschriften werd aangespoord tot passief verzet tegen de Führer en zijn misdadige regime. Het vonnis vermeldde dat de aangeklaagden hadden opgeroepen ‘tot het ten val brengen van de nationaal-socialistische levensvorm van ons volk’ en dat ze ‘de Führer op de gemeenste wijze [hadden] beschimpt.’ Ze hadden Hitler in hun laatste epistel ‘een korporaal uit de Eerste Wereldoorlog zonder enig gevoel voor verantwoordelijkheid’ genoemd. En Mein Kampf vonden ze een boek in het slechtste Duits ooit geschreven, en ze verwonderen zich dat dit boek door een volk van dichters en denkers tot bijbel was verheven. 

In de Ordensburg Vogelsang, voormalig opleidingscentrum voor nazi-kader in de Duitse Eifel zag ik een exemplaar van het laatste vlugschrift – een fragment:
‘… Het gist in het Duitse volk: zullen wij een amateur nog langer het lot van onze legers blijven toevertrouwen? Zullen wij de rest van onze Duitse jeugd opofferen aan de laagste machtsinstincten van een partijkliek? Nooit meer! … In naam van het hele Duitse volk eisen wij van Adolf Hitler de persoonlijke vrijheid, het kostbaarste bezit van elke Duitser, terug, omdat hij ons op de rampzaligste manier heeft bedrogen. …’  

vlugschrift 5

Sophie was een gewoon Duits meisje dat op het platteland opgroeide in een anti-nazistische familie tijdens de opkomst van de nazi’s. Toch werd ze lid van de Hitler Jugend. Ze genoot van de padvinderachtige bijeenkomsten. Net als haar drie jaar oudere broer Hans. Zingen, knutselen, door de bergen sjouwen, beetje marcheren en met vlaggen zwaaien. De saamhorigheid. Het was allemaal prachtig.
Tot er geen melancholische Russische liederen meer mochten worden gezongen; boeken werden verboden, leraren van school naar een kamp verdwenen vanwege hun opvattingen, en de terreur overal voelbaar werd. De façade brak. De Tweede Wereldoorlog begon.
Sophie ging in 1942 naar München om biologie en filosofie te studeren. Broer Hans studeerde daar al medicijnen. Hij moest zijn studie onderbreken en ging als hospik naar Frankrijk en het oostfront.
Terug van het oostfront was hij doordrongen van de zinloze en ontmenselijkende wreedheid van oorlog. Hij wilde zich verzetten tegen het onrecht overal om hem heen. Met zus Sophie en gelijkgezinde studenten richtte hij Die Weisse Rose op.
Ze schreven felle aanklachten tegen het nazi-regime en verspreidden die pamfletten op hun universiteit en in andere Duitse steden. Dat ging een aantal keren goed, maar bij het vijfde vlugschrift ging het mis: de conciërge van de universiteit zag wie de pamfletten van de eerste verdieping naar beneden wierp, en sloeg alarm. Sophie, Hans en Christoph Probst werden op 18 februari opgepakt en gevangengezet.
De bewakers waren zeer onder de indruk van de waardige kalmte waarmee de jonge arrestanten hun lot droegen.
De rechtszaak duurde niet lang. Sophie zei: ‘Wat wij zeiden en schreven wordt door vele anderen gedacht. Ze durven het alleen niet hardop te zeggen.’
De doodvonnissen werden uitgesproken. Sophie stierf onder de guillotine. In haar cel lag nog de aanklacht. Achterop stond in stevige letters het woord ‘vrijheid’.

Bron: Inge Scholl, De witte Roos. Het verzet van Duitse studenten tegen Hitler. Inden Toren, 1984
Titel en commentaar op Mein Kampf uit vlugschrift 2; vertaling fragment vlugschrift 5 uit Inge Scholl, De witte Roos; 
Foto: eerste bladzijde van het vijfde vlugschrift van Die weisse Rose, 1943. Geëxposeerd in Ordensburg Vogelsang

De ene genocide is de andere niet

Afwegen

Het moedwillig uit de samenleving ‘verwijderen’ van mensen als groep, als volk, als stam of als ras; ze bij elkaar vegen en ontmenselijken; ze vervolgens dwingen zich dood te werken of ze op andere wijze vermoorden… met dat soort zaken zou men geen politiek moeten bedrijven. Het lijkt mij klaar als een klontje dat men zich, zoals in het genocide verdrag is afgesproken altijd en overal tegen genocide, iets wat lijkt op genocide, of iets wat onderweg is een genocide te worden, moet keren. Met alle kracht. Omwille van mensenrechten. Van waardigheid. Om jezelf nog in de spiegel te kunnen aankijken. 

Op 27 januari, tijdens de officiële herdenking van de slachtoffers van de Holocaust, hield demissionair premier Mark Rutte een toespraak. Hij refereerde aan de dreiging die de situatie in het Midden Oosten ook voor de Nederlandse Joden oplevert. Zij voelen zich opnieuw onveilig. En dat mag nooit meer, zei hij. Wat natuurlijk waar is.
Rutte zei ook: Gaza, ja, ook dat is erg, maar daarover gaan we het vandaag, op de dag dat we herdenken dat Auschwitz 79 jaar geleden bevrijd werd, dus even niet hebben.
Want de ene genocide is de andere niet.
Netanyahu en zijn regering mogen zich verheugen in de steun van hun Europese en Amerikaanse bondgenoten terwijl ze de Palestijnse gebieden van de kaart vegen. Duitsland, Engeland en andere landen hebben zich pontificaal achter Israël geschaard wat betreft de rechtszaak tegen genocide in Gaza, die door Zuid-Afrika bij het Internationaal Gerechtshof in den Haag is aangespannen. Netanyahu, hangend boven een politieke afgrond, wordt gezekerd door zijn bondgenoten.
Hoe anders verging het Aung San Suu Kyi. De Nobelprijswinnares en boegbeeld van de democratiseringsbeweging in Myanmar werd met onappetijtelijke goesting van haar voetstuk getrokken toen ze de verkeerde kant koos en de moordcampagnes tegen de Rohingya door het Myanmarese leger niet eenduidig veroordeelde. Ook zij en haar regering werden aangeklaagd bij het Internationaal Gerechtshof. Ze kwam in den Haag de zaak van het leger bepleiten in de zittingen over genocide in Myanmar.
Haar beroemde fans, regeringsleiders, filmsterren, Bono van U2, die zanger van de Boomtown Rats die liefdadigheid ging doen, ze wisten niet hoe snel ze zich van de Dame moesten distantieren. Prijzen werden haar fluks ontnomen, haar foto werd verwijderd uit haar universiteit. Iedereen sprak schande van haar.
Al werd Suu Kyi terecht veroordeeld om haar steun aan het leger en de wandaden die het leger beging tegen de Rohingya, de gretigheid waarmee ze werd verguisd had, zeker met de kennis van vandaag, iets misogyns.

De Nederlandse staat vindt het vandaag de dag gerechtvaardigd om F35 onderdelen te blijven leveren aan Israel, want dat is nou eenmaal afgesproken, maar vond het destijds niet nodig om luchtsteun voor Dutchbat in Srebrenica te organiseren, waardoor duizenden moslimmannen en jongens weggevoerd konden worden om te worden vermoord.
Ook Romeo Dallaire, de baas van de VN missie in Rwanda toen honderdduizenden Tutsi’s door Hutu’s met machetes werden afgeslacht, werd niet gehoord. Hoe hij ook bad en smeekte om meer VN troepen en een aanpassing van de ‘geweldsinstructie’, hij kreeg ze niet, hoewel hij meende met pakweg 5000 VN soldaten die ook zouden mogen schieten, ettelijke levens te kunnen redden.
De Armeense genocide komt nog wel eens voorbij, maar over de slachtingen in Noord Amerika, waarbij de inheemse bevolking systematisch werd uitgemoord, kinderen ook want ‘neten worden ook luizen’, hebben we het nauwelijks meer. De Duitse massamoorden in Namibië laten we meesttijds links liggen. Want, zoals ik al zei: de ene genocide is de andere niet. Wie weet er nog dat vertegenwoordigers van de Rode Khmer lang nadat hun regime door communistisch Vietnam was verdreven, de zetel van Cambodja in de VN bezetten? Amerika wilde dat zo. Liever genocidaire afgevaardigden in de VN, dan de regering gesteund door hun aartsvijand Vietnam te moeten erkennen…