Liedje voor een nieuwe tijd

Schud aan de wingerd
tot de druiven uiteenspatten

druip over de rand als een schuimkraag
om de mond trekken stroperig van most

om voorbij die ogen te komen moet je
waden door een stroom obsceniteiten.

Laat knallen maar, die zwepen,
op de maat van marsmuziek

in dit circus geen paraderende paarden,
geen dwergen met een rode neus,

in dit circus alleen kapotgetemde dieren,
clowns die grijnzen met een tandeloze mond

in dit circus dansen de vazallen
van voor naar achter van links naar rechts

zwelgend en zwalkend en zelden alleen
tot het doek valt. Het valt.

Gezocht: een marionet

Geert ligt te woelen in zijn bed. Het is warm, te warm, maar een raam openzetten in een safehouse, dat mag dan weer niet. Zelfs Pluisje en Noortje kunnen hem niet bekoren, dat zeikerige gespin en gesnor en die harige hete lijfjes. Hij geeft de een lel en de ander een loeier. Wegwezen, rotbeesten. Zijn vrouw ontziet hij, zodat zij ook hem ontziet.
Geert heeft het zwaar. Zwaarder dan al die tijd dat hij over dat ‘hoofdlijnenakkoord voor een programkabinet’ moest onderhandelen. Al die tijd had hij geweten dat die andere drie partijen never nooit nieuwe verkiezingen zouden aandurven, want ze stonden op vet verlies in de peilingen, en dat verlies werd steeds vetter. Zijn tijd was gekomen en ook zijn kabinetje kwam er, daar twijfelde hij niet aan. De kiezer had immers gesproken, en de kiezer heeft het echt hé-le-maal gehad met al die extreemlinkse gekkigheid. Ja, het was lastig, dat eindeloze geouwehoer onder leiding van Jut en Jul, irritant zelfs, die Roomse gluiperd met z’n gezever over de rechtsstaat, Dilancyaankali, die nepperd, met haar kijk-mij-es-fijn-gaan en dat wij-nemen-onze-verantwoordelijkheid. En dan die uit de klei getrokken groupie, die volkse moeke die maar napapegaait alsof het een levensvervulling is. Ach, hij zou die brulkikker wel op sleeptouw nemen, je kan lol met d’r hebben en ze zal zich gewillig laten gebruiken voor ‘de goede zaak’.

Maar nu zijn de touwtjes van zijn gedroomde trekpop, de ‘volledig integere’ Plasterk, in de war geraakt, en zit Geert met de brokken. Want waar haalt hij zo snel een nieuwe marionet vandaan? Met genoeg aanzien, een beetje statuur en die hij toch met gemak naar zijn pijpen kan laten dansen.
Hij draait zich bruusk om, duwt zijn dekbed weg. Het is warm, te warm. Hij staat op en loopt zachtjes naar de keuken om de op de sofa in slaap gevallen beveiliger niet wakker te maken. In de keuken warmt hij melk op voor een beker saliemelk, die kreeg hij vroeger altijd van zijn moeder als hij niet kon slapen.
Zuchtend zet hij zich aan de keukentafel om een lijstje te maken. Martin, schrijft hij op. Streept het gelijk weer door. Ik ben niet van lotje getikt, zeg! Martin? Die is niet in de klauwen te houwen als die eenmaal het baasje is. Laat die maar lekker kamervoorzitter spelen, met z’n gedichtjes, en voor de juiste ordnung zorgen, zodat dat linkse tuig en die andere mafklappers eindelijk eens hun waffel houden omdat hij ze gewoon de mond snoert. Fleur dan? Nee, Fleurtje is een kanjer, die gaat zeker vlammen, maar de leider? Nee, die krijgt Volksgezondheid, past ook beter bij een vrouw.
Een VVD’er moet hij ook niet hebben: met Dilan-de-Verschrikkelijke op de achtergrond, altijd op de loer naar meer macht, heeft hij dan een adder aan zijn borst.
In de partij van Pietertje springt er ook niemand uit, politieke beginnelingen op zoek naar de klok en de klepel die de regels van het politieke spel nog niet kennen.
En dan die Mona, niet echt wat je zegt een toetje. Geert barst in lachen uit. Het is gewoon humor om die Volendamse Gezina als beoogde baas naar voren te schuiven. Alsof hij zijn kabinet zou toevertrouwen aan een geblondeerde mannin! Ze mag er zijn hoor, Mona, net als Caroline is zij zo lekker gewoon. Volks. Koopt haar ondergoed bij de Hema en vindt de kermis het hoogtepunt van het jaar. Maar baas van mijn land, mijn volk, mijn kabinet? Van mij? No way.
Hij neemt een slok van zijn inmiddels lauw geworden saliemelk, spuugt het weer terug in het glas. Gadverdamme, wat is dat goor…
Geert geeft het op, schuift het papier terzijde en gaat terug naar bed. Pluisje en Noortje hebben zich op zijn kussen ineengestrengeld en kijken hem met half toegeknepen ogen aan. Zuchtend legt hij zijn hoofd naast zijn kussen. Hij kan die beesten moeilijk weer een optater geven.
Joost? Nee. Ahmed? Ha, dat zou een goeie bak zijn, maar nee. Johan? Die wil niet. Wie dan? Geert valt in een onrustige slaap en droomt van wajangpoppen.

Leed als attractie

In Herinneringscentrum Kamp Westerbork staan drie meisjes bij een reconstructie van een driehoog stapelbed. Het ene meisje lijkt iets ouder dan de andere twee. Ik schat zo in dat het brugklassers zijn. Het oudere meisje geeft blijk van een groot voorstellingsvermogen. Ze zegt: ‘En als je dan ziek was, in dat bovenste bed, en je liet alles lopen, je weet wel, dan kwam dat dus op de anderen in de bedden daaronder. Een van de twee andere meisjes wendt haar blik af, kijkt naar het trapje, naar de potkachel met erop een emaillen theepot. Het andere meisje kijkt even omhoog, naar het bovenste bed, en dan weer, als gebiologeerd, naar het sprekende meisje, dat haar verhaal met plastische handbewegingen illustreert.
Even later staan twee jochies, kleiner nog, basisschool, over hun blaadje met vragen gebogen. Ze snappen het niet: welk symbool voor een gedeporteerde Roma of Sinti staat op de stenen van het monument voor de weggevoerden? Ze kijken verbaasd rond. Welk monument, zie je ze denken. ‘Een vlam’, zeg ik. ‘Wel even checken hoor, of het klopt, straks buiten. Midden in het stenenmonument kom ik ze weer tegen. ‘Dank u wel, mevrouw, we hebben het gevonden hoor.’ 
Deze herinnering komt in me op vanwege de discussie over de noodzaak van  Holocaustonderwijs, en maakt de weg vrij voor andere herinneringen: 
Vlak voor het uitbreken van de eerste Intifada sta ik voor de ingang van Yad Vashem in Jerusalem. Ik ben aan het overwegen of ik naar binnen zal gaan. Er dromt een groep mensen samen bij de ingang. Een vrouw maakt een handgebaar in de richting van het museum. Ze zegt, in schel Amerikaans: ‘I’m hungry. I sure hope they do a decent sandwich in there.’ Ik ga toch maar niet naar binnen.
In Cambodja, een land met een eigen geschiedenis van gruwelijkheden, bezoek ik Tuol Sleng, het genocidemuseum in een voormalige school in Phnom Penh die tijdens het regime van de Rode Khmer onder de naam S21 in gebruik was als gevangenis en martelcentrum. In elke reisgids wordt het museum aangeprezen als een must see. Net als de killing fields in Choeung Ek, op ongeveer tien kilometer van de stad, waar gevangenen naar toegebracht werden om te worden vermoord. Op het terrein staat een grote, dikke boom. Tegen die boom werden baby’s en kleine kinderen doodgeslagen. Als ik het terrein bezoek zie ik westerse jongeren selfies maken voor die boom. Sommigen wijzen naar de boom terwijl hun reisgenoot een foto maakt. Anderen nemen een zodanige pose aan, zodat zowel zij zelf als de boom goed op de foto komen.

In Cambodja zijn de plekken waar onuitsprekelijke gruweldaden plaatsvonden onderdeel geworden van een toeristische agenda. Het zijn attracties geworden, die je gezien moet hebben, en waar je je laat fotograferen om te kunnen laten zien dat je er was.
Een echo hiervan hoor ik bij de Amerikaanse die bij Yad Vashem vooral denkt aan een decent sandwich. En, veel zachter, ook bij het verhaal van het meisje in Westerbork, die haar klasgenoten iets gruwelijks verteld alsof het om een griezelverhaal gaat.
Wat je moet zien te voorkomen is dat herinneringsplekken uit de Tweede Wereldoorlog langzaam een soort ‘Amsterdam Dungeon’ worden. Waar je ‘de duistere kant van de geschiedenis’ kunt ontdekken door ‘te duiken in de wereld van heksenvervolgingen, martelingen en executies’.
Dat kan door onderwijs over de Jodenvervolging. En door die geschiedenis te duiden met voorbeelden waartoe de kinderen of jongvolwassenen die je onderwijst zich kunnen verhouden, zodat ze zich een betere voorstelling kunnen maken van wat uitsluiting en vervolging betekent. Door er bijvoorbeeld bij te betrekken wat vrouwen en meisjes meemaken onder de Taliban, wat er gebeurde in Cambodja, in Srebrenica, in Zuid-Afrika, Rwanda, en wat er nu gebeurt in Gaza. Ook dan kan je duidelijk maken dat het systematisch vermoorden van miljoenen mensen een historisch unicum is, dat antisemitisme een gif is dat moet worden uitgebannen, en dat joden geen homogene groep zijn die je niet collectief verantwoordelijk mag stellen voor de gedragingen van de staat Israël. Moslimjongeren zullen dat vast begrijpen, gezien de ervaringen van hun eigen groep die collectief afstand moet nemen van ‘islamitische terreur’, ook al hebben ze er niets mee te maken.

Vragenuurtje

Kijktip: wil je de politieke nieren proeven, luister en kijk dan naar het Vragenuurtje, elke dinsdagmiddag in de Tweede Kamer. Met deze week de protesten van studenten tegen de slachting in Gaza en de banden van Nederlandse universiteiten, waaronder de UvA, met Israëlische instellingen.
Mariëlle Paul, minister van Primair en Voortgezet Onderwijs, kwam de vragen beantwoorden. Zij nam de honneurs waar voor Robbert Dijkgraaf.
Claire Martens-America (VVD) trapte af, woorden als het ‘verdrietige moment dat de Universiteit in de hoofdstad zijn deuren heeft moeten sluiten’, ‘antisemitische leuzen’, ‘geweld tegen de politie’, Amsterdamse raadsleden die vanaf het dak van de Universiteit de menigte opzwepen, en het ‘absolute dieptepunt waarbij we zagen dat onze universiteit geheel van binnen werd gesloopt.’
Daar onderbrak ze zichzelf, liet een stilte vallen, zette haar bril af en deelde een hartenkreet: ze heeft berichten ontvangen van joodse studenten die niet meer naar de universiteit durven, en dat er misschien lijsten moeten komen zodat ‘decanen joodse studenten kunnen waarschuwen als the shit hits the fan, en het niet veilig voor hen is om naar de Universiteit de komen. Dat is waar wij als land op dit moment zijn aanbeland.’
Minister Paul maakte een onderscheid tussen studenten en relschoppers die misschien niet eens student zijn, dat het goed is dat studenten zich uitspreken over wat hen bezig houdt ‘op allerlei plekken in de wereld’, maar dat geweld, vernielingen en agressie gewoon niet kunnen. En dat iedereen er alles aan gaat doen om ervoor te zorgen dat studenten weer veilig kunnen gaan doen waar een universiteit voor bedoeld is: studeren.

Daarna mochten de aanwezige Kamerleden zich uitspreken over de kwestie.
Diederik van Dijk (SGP) vroeg zich af of die ‘raddraaiers’ niet kunnen worden uitgeschreven, en vond dat onderzocht moet worden of de kosten van de vernielingen op hen verhaald kunnen worden.
Rosanne Hertzberger (NSC), die ‘zelf nog op Roeterseiland heeft gewerkt,’ vond het onbestaanbaar dat de universiteit geen eigen veiligheidsmensen in dienst heeft, en dat de schuldige vandalen geschorst en uitgeschreven moeten worden.
Reinder Blaauw (PVV), met een geel bring them home strikje op zijn revers, had het over ‘antisemitisch tuig’, en dat het ‘een schande is dat goedwillende joodse studenten geen onderwijs mogen genieten.’
Claudia van Zanten (BBB) vond het echt ‘onbestaanbaar’ dat de universiteit twee dagen dicht moest. En er moest nu echt haast gemaakt worden met het implementeren van de door haar en Caroline van der Plas ingediende en aangenomen motie over identificatieplicht. Je kunt de studentenvisa van de internationale studenten van buiten de EU gewoon intrekken, stelt ze, en studenten van binnen de EU kan je permanent schorsen.
Joost Eerdmans (JA21) kwam, op zijn PVV’s, met ‘tuig van de richel’, die nu ook nog de persvrijheid belemmeren. Hoe kan het bestaan dat de pers zijn werk niet mag doen. ‘Waar was de sterke arm?’
En Mirjam Bikker (CU) pakte haar rol als kamerdominee opnieuw met verve: al dat geweld en al dat antisemitisme is niet de weg naar vrede. ‘Oproepen dat heel Israël onder Arabisch bestuur moet komen is niet de weg naar vrede’ en ‘oproepen tot Intifada’ ook niet. Wat wel de weg naar vrede is? De door haar geïnitieerde Catshuisbijeenkomst, waar met vertegenwoordigers van ‘de joodse gemeenschap’ gesproken was en waar ‘normerend was opgetreden’.
Er waren ook wel tegengeluiden, van Denk uiteraard, van de SP, D66 en PvdA/GL, die het opnamen voor de studenten die zich niet gehoord voelen en dat de protesten zijn gekaapt door een kleine groep verantwoordelijk voor de gewelddadige vernielingen (die iedereen terecht onzinnig en onnodig vindt).
Maar echt uit de verf kwamen die tegengeluiden niet.
Tot Esther Ouwehand (PvdD) het woord nam: ‘… Ik verwacht ook dat het kabinet zijn eigen rol in deze onrust goed durft te benoemen. Het is niet alleen omdat de regering Netanyahu oorlogsmisdaden pleegt in Gaza, 35.000 doden, het is ook omdat Nederland, dit kabinet, Netanyahu de hand boven het hoofd houdt. Hoe gefrustreerd denk je dat mensen zijn omdat ze moeten kijken naar een genocide en dat hun eigen regering wegkijkt.’

Onze volksvertegenwoordigers, die in hun haast om repressieve maatregelen voor te stellen en ‘de goedwillende joodse studenten’ te beschermen vergeten, of zijn moedwillig blind voor het feit dat er een genocide aan de gang is in Gaza, gepleegd door Israël, met steun van de Nederlandse regering. Dat de studenten zich daartegen verzetten lijkt me een opsteker voor iedereen die internationaal recht, volkerenrecht, oorlogsrecht en menselijkheid serieus blijft nemen, die ziek wordt van de selectieve verontwaardiging in het parlement, en voor wie de ‘rode lijn’ al lang en breed is overschreden.

Hoe komen we hieruit?

Hoe komen we hieruit (13 mei 2024)

Als student woonde ik een tijd in de inmiddels gesloopte studentenflat aan de Westermarkt. Mijn kamer had uitzicht op het Anne Frankhuis. Als in de zomer de ramen openstonden, hoorde ik de gedempte stemmen van de bezoekers van het Achterhuis.
Op 3 mei sta ik aan de andere kant van de Westerkerk, bij het beeldje van Anne Frank. Het ranke bronzen meisje is niet te zien. Er staan hekken om haar heen en ze is ingepakt in bubbeltjesplastic, omwikkeld met grijze ducttape. Bij het homomonument houdt een groep van verschillende pluimage – joden, moslims, christenen en niet-gelovigen – een alternatieve dodenherdenking waarbij de slachtoffers van de holocaust en de tienduizenden doden als gevolg van de genocide die nu plaatsvindt in Palestina herdacht worden. Er wordt gebeden, gezongen en gerouwd om de doden van toen en de doden van nu. Het was de bedoeling om bloemen en knuffels rond het beeldje van Anne Frank te leggen. De gemeente meende dat het beeldje daarbij beschadigd zou kunnen worden en vreesde verstoring van de openbare orde. Daarom is Anne ingepakt en staat ze in een kooi van hekken.
Op 4 mei blijft de Dam tijdens de nationale herdenking behoorlijk leeg, maar desalniettemin spreekt men over een ‘waardige’ herdenking –  omringd door politie, extra beveiliging, met kledingvoorschriften en de voorzitter van het ‘nepparlement’ die een krans legt. Waardig, want het is die ‘twee verbindende minuten’ stil gebleven.
Op 5 mei loop ik bij het Museumplein langs het huis waar de joodse Etty Hillesum in 1941 en 1942 haar dagboek schreef. Het staat in de steigers, gered van de sloopdrift van Amsterdam wordt het opgeknapt. Ik denk aan Caroline van der Plas die haar bijdrage aan het debat over antisemitisme opende met een citaat van Etty Hillesum, dat zo van de Wikipedia pagina over Etty Hillesum geplukt is. Had Van der Plas het dagboek van Hillesum gelezen, dan wist ze dat Etty alles waar Van der Plas voor staat grondig verafschuwde.
Op 6 mei bezetten studenten Roeterseiland uit protest tegen de misdaden die Israël straffeloos blijft begaan en eisen het verbreken van de banden met universiteiten in Israël.
Nadat op 7 mei op Roeterseiland het tentenkamp bestaande uit veertien tentjes door de ME hardhandig is ontruimd, richten de studenten barricades op bij de Oudemanhuispoort. Ook daar treden politie en ME hardhandig op.
‘Schoonvegen die bende en oppakken dat tuig’, brult van der Plas op X. ’Dit is een overname van onze universiteit die gepaard gaat met antisemitisme, vernieling en geweld’ zegt onze demissionair minister van Justitie en Veiligheid Yesilgöz, die trots is op de politie en ME. Omtzigt houdt zich zoals zo vaak op de vlakte maar vindt het een voorwaarde om met open vizier te praten. Onze geblondeerde nationale roeptoeter Wilders, die de minister-president mag aanwijzen, laat weten: ‘Dat krijg je ervan, bestuurders en politie die jarenlang wegkeken. Jullie lieten onze grenzen wagenwijd openstaan voor antisemieten, voor mensen die onze cultuur haten […] en onze samenleving nu met geweld afbreken.’ Samen onderhandelen de vier opgewekt verder over de vorming van onze nieuwe regering.

Op Hemelvaartsdag staat op het Museumplein direct tegenover het Rijksmuseum een grote witte truck, met daarin een replica van een replica van een ‘Hamastunnel’. Galeriehoudster Rachel Meijler heeft het idee uit Israël naar Nederland gehaald om aandacht te vragen voor de gijzelaars die nog steeds vastzitten. Kunst om mensen wakker te schudden, zegt ze, maar de installatie is natuurlijk niet politiek.
Op de lange witte aanhangwagen staat met grote letters: ‘How do we get out of here?’ Via een trapje kom je in de tunnel: een smalle u-vormige gang van cement met aan het eind een ventilator en een mat op de vloer. Vage geluiden van bombardementen in de verte. Aan de zijkant bij de ingang van van de truck staat: ‘No escape room. Free entry.’ Er staan een paar mensen met een geel ‘bring them home’ solidatriteitsstrikje op hun kleding gespeld. Voor het merendeel zijn de bezoekers  toeristen die werktuiglijk door de tunnel stappen.
Verderop het Museumplein verzamelt een groepje vrouwen zich rond een grote roze teddybeer. Ze vragen aandacht voor de absurditeit van de bezetting van Gaza, waar Israël al sinds 2007 bepaalt wat de Gazastrook in mag, en wat niet. De lijst met verboden goederen, die niet statisch is, bevat bijvoorbeeld vishengels, muziekinstrumenten, A4 papier, naaimachines en speelgoed. De ‘tunnels van Hamas’ worden gebruikt als alternatieve aanvoerroutes voor goederen. Pluche speelgoeddieren voorzien van een QR-code die doorlinkt naar The Ghassan Abu Sittah Children’s Fund markeren de aanlooproute naar de truck met de nagebouwde tunnel.
Bij het groepje rond de roze teddybeer raak ik aan de praat met een voorbijganger die me trots vertelt dat ze aan de tunnel heeft meegewerkt. Dat Israël zich toch moet kunnen verdedigen, dat er helemaal geen honger is in Gaza en dat je foto’s van dode baby’s – zoals die tegenover het Concertgebouw door weer een andere groep demonstranten zijn opgehangen – overal van het internet kan plukken tegenwoordig.
Bij het trapje naar de Hamastunnel vertelt een jonge joodse vrouw me ‘dat het echt heel direct binnenkomt’, die tunnel, en vraagt me om me te verplaatsen in het lot van de gijzelaars: ‘ga naar binnen,’ zegt ze, ‘stel je open, laat je raken.’ Ze kijkt verbaasd als ik zeg dat ik vanzelfsprekend wil dat de gijzelaars ongedeerd terugkeren naar hun familie. Naast haar staat een forse man met een Davidsster aan een kettinkje om zijn nek. Eerder al heeft hij me agressief staan filmen, en nu weet hij te melden dat ik gehersenspoeld ben, dat ik nergens wat van af weet, en dat hij zich als jood in Nederland niet meer veilig voelt. Een blonde agente van de Vredeseenheid Amsterdam komt bij ons staan en zegt: ‘Sorry voor de onderbreking, maar ik wil jullie even complimenteren dat jullie met elkaar praten.’ Door haar interventie kan ik niet meer vragen door wie ik gehersenspoeld ben.
Aan het begin van de ‘tunnel’ wordt de bezoeker via een plaquette uitgenodigd zijn gevoelens te delen. Met een stift schrijf ik ‘Free Palestine’ op de grijze, betonnen muur.

Fotocollage: BK©2024

5 mei 2024


Fotocollage: BK©2024

4 mei 2024


Fotocollage: BK©2024

Het boek Ester, Bijbelexegese met Mirjam Bikker

Mirjam Bikker stapt naar het spreekgestoelte van de Tweede kamer zoals een dominee naar de kansel. Ik heb bij haar überhaupt het gevoel dat ze beter op haar plaats zou zijn als predikant dan als politica, omdat ze zo graag de morele wet voorschrijft, hoe we met elkaar moeten omgaan, en hoe we moeten herdenken. ‘Wij zijn op 4 mei twee minuten stil’. Alsof het twee minuten stil zijn de bokken van de schapen scheidt, de kwaden van de goeden, en in het huidige tijdsgewricht: de antisemieten van de filosemieten.

Haar bijdrage aan het debat over antisemitisme dat op 25 april werd gehouden in de Tweede Kamer begint Bikker met een verwijzing naar de Bijbelse Ester, vanwege Poerim, of het Lotenfeest, dat de joodse gemeenschap op 22 en 23 april vierde. Ester voert ze op als sterke vrouw die met gevaar voor eigen leven de eerste pogrom tegen de joden wist te voorkomen.
Daar wilde ik meer van weten. Ik las het boek Ester in de Statenvertaling met de EO-vertaling ernaast. Dat was verhelderend.
Hier volgt een samenvatting, een beetje lang wellicht, maar de moeite waard.

Het gebeurde in die dagen [in de vijfde eeuw voor Christus] dat koning Ahasveros van Perzië een groots feest gaf in Susa, zijn vesting. Na zeven dagen feesten ontbiedt hij zijn vrouw Vasti, omdat hij haar schoonheid aan zijn gasten wil tonen. Vasti weigert te verschijnen. Dat zint de vorst niet en op advies van zijn raadsheren verstoot hij haar. Want als de ongehoorzaamheid van de koningin ongestraft zou blijven, zouden vrouwen geen achting meer hebben voor hun mannen.

Na enige tijd gaat de koning zijn vrouw missen. Om dat te verhelpen stellen zijn adviseurs voor om de mooiste maagden uit zijn koninkrijk voor hem te verzamelen, zodat hij een nieuwe vrouw kan kiezen. Ester, een weesmeisje dat onder bescherming staat van haar neef Mordechai, een jood in ballingschap die in het paleis werkt, wordt de uitverkorene. Wanneer zij na een uitgebreide schoonheidsbehandeling voor de nacht naar de koning wordt gebracht, raakt hij onder haar bekoring en kiest haar als zijn koningin. Ze gaat wonen in de harem en verzwijgt, op advies van Mordechai, dat ze joods is.

Mordechai hoort op een zekere dag twee mannen een plan beramen om de koning te vermoorden. Hij vertelt dit aan Ester, die de koning van dit snode plan op de hoogte brengt. De verdenking blijkt gegrond, de twee mannen worden opgepakt en ophangen. Dit voorval en de rol van Mordechai in het verijdelen van de aanslag worden opgenomen in de kronieken.

De Amalekiet Haman is door de koning aangesteld op de hoogste positie aan het hof. Iedereen moet voor hem een knieval maken. Mordechai weigert dat als enige, en dat wekt de woede van Haman op. Hij besluit dat Mordechai moet sterven, en met hem alle joden in het koninkrijk. Haman zegt tegen de koning dat de joden overal in zijn rijk wonen maar dat ze zich niet aan zijn wetten houden en dus uitgeroeid moeten worden. Haman belooft 10.000 zilveren talenten voor de schatkist, en krijgt toestemming van de koning om met de joden te doen wat hem goeddunkt. Naar alle uithoeken van het rijk stuurt Haman een bevel om de joden uit te moorden, met een precieze datum waarop dat moet gebeuren. Haman realiseert zich niet dat ook Ester joods is.

Wanneer Mordechai van het decreet hoort is hij ten einde raad. Hij scheurt zijn kleren en bedekt zijn hoofd met as. Ester, verborgen in de harem, vraagt zich af wat er met Mordechai aan de hand is. Hij stuurt haar een bericht: ga naar de koning en smeek hem om genade voor het joodse volk.
Ester twijfelt, want zonder uitnodiging naar de koning gaan wordt met de dood bestraft. Dat lot kan alleen afgewend worden als de koning zijn gouden staf naar je uitsteekt.
Maar Mordechai is streng. Hij laat haar weten: misschien denk je dat je gered zal worden omdat je in het paleis woont, maar als je niks doet, worden jij en je vaders familie [Mordechai zelf dus] gedood. En hij zegt: misschien is deze situatie wel waarom je koningin bent geworden.
Ester geeft toe. Na drie dagen vasten, gaat ze in haar mooiste gewaad naar de koning. Die geeft met zijn gouden staf aan dat ze tot hem toegelaten mag worden. Ze nodigt de koning en Haman uit om bij haar te komen eten. Tijdens dat etentje mag ze van de koning vragen wat ze wil. Ze zegt: ik weet nog niet wat ik wens, maar als jij en Haman morgen weer komen eten, zal ik zeggen wat ik wil.

Haman kan niet genieten van de eer twee keer koninklijk te mogen eten, vanwege Mordechai, die hem een doorn in het oog is. Zijn vrienden raden hem aan vast een galg te bouwen, en de volgende ochtend vroeg naar de koning te gaan en te zeggen dat Mordechai daaraan moet worden opgehangen. Dat doet Haman.

Die nacht kan de koning de slaap niet vatten. Hij laat zich voorlezen uit de kronieken en wordt er zo aan herinnerd dat Mordechai een aanslag op zijn leven heeft verijdeld. En dat Mordechai daarvoor nog niet is geëerd.

De volgende ochtend komt Haman vroeg naar het paleis om de koning het doodvonnis van Mordechai te laten bekrachtigen. Voordat hij dat kan vragen, stelt de koning hem zelf een vraag: wat is de beste manier om een man te eren? Haman denkt dat hij geëerd gaat worden en schetst wat hij zelf graag wil: een zegetocht op een koninklijk paard in een koninklijk gewaad. Mooi, zegt de koning. Ga dat maar uitvoeren voor Mordechai. Haman verbijt zich, maar heeft geen keus, hij moet doen wat de koning hem opdraagt.
En die avond moet hij ook nog naar het paleis om met Ester en de koning te eten.

De koning vraagt de lieftallige Ester tijdens die maaltijd opnieuw wat zij wenst. Zij zegt dat ze wil dat haar volk gespaard wordt, want ze zijn verkocht voor 10.000 talenten en zullen worden vermoord. Wat? roept de koning verschrikt, wie wil nou zoiets? Die daar, zegt Ester, wijzend op Haman, die zich nu realiseert dat Ester joods is.
De koning loopt woedend weg, en een bibberende Haman smeekt Ester om zijn leven te sparen. Als de koning terugkomt, heeft Haman zich juist in wanhoop op de rustbank van de koningin laten vallen. Nu rand je ook nog mijn koningin aan! schreeuwt de koning.
En zo komt het dat Haman wordt opgehangen aan de galg die hij voor Mordechai heeft opgezet.

Omdat met de dood van Haman het gevaar nog niet is afgewend, smeekt Ester de koning om het bevel dat oproept tot het doden van alle joden in het hele rijk te herroepen. Samen met Mordechai mag Ester van de koning een tegenverordening opstellen en die zegelen met zijn ring, waarmee de verordening wet wordt.

Mordechai en Ester verordenen dat de koning in alle steden joden het recht geeft om zich te verenigen en te verdedigen, en iedereen die hen wil aanvallen tot de laatste man mag doden en hun bezittingen buitmaken. Voor één bepaalde dag is dat de wet, en wel de dag die Haman door het lot liet bepalen als de dag om de joden te vermoorden. Zo krijgen de joden de kans zich op hun vijanden wreken.

Wanneer de gevreesde dag aanbreekt, hakken de joden in op hun vijanden; zij zaaien overal dood en verderf en doden in Susa alleen al 500 man, en alle tien zonen van Haman.
De koning, onder de indruk, zegt tegen Ester dat ze nog iets mag wensen.
Ester vraagt of de wet die maar één dag van kracht was, nóg een dag mag gelden. En de lijken van de tien zonen van Haman worden opgehangen. Dat mag.
De volgende dag worden nog eens 300 mensen in Susa gedood en worden de lijken van Hamans zonen aan palen opgehangen. Mordechai neemt de plaats van Haman in aan het hof en wordt een gevierd en gevreesd man. Ester verordonneert dat de redding van de joden elk jaar herdacht wordt met een groot feest, Poerim.

Je mag verwachten dat Mirjam Bikker haar Bijbel kent. Dat ze Ester aanhaalt als ‘sterke vrouw’ die de eerste pogrom op de joden weet te voorkomen is op zichzelf al oneigenlijk. Dat ze een verhaal aanhaalt waarin die ‘sterke vrouw’ na het gevaar voor de joden te hebben afgewend samen met haar neef een decreet uitvaardigt dat oproept tot het doden van de ‘vijanden van de joden’ tot de laatste man, is ronduit abject. Dat Ester aan de koning vraagt of haar decreet nóg een dag mag gelden, zodat er nóg meer gedood kan worden, en het niet genoeg vindt dat de tien zonen van Haman vermoord zijn, maar dat hun lijken tentoongesteld moeten worden, maakt het aanhalen van dit verhaal in deze tijd verwerpelijk.

(Klein extraatje: Op de website Bijbel in 1000 seconden wordt ervoor gewaarschuwd het verhaal van Ester niet te historiseren of te romantiseren)

Cellen in de bunker van Kamp Vught

Het Nationaal Monument Kamp Vught ligt pal naast de EBI Vught, de Extra Beveiligde Instelling waar topcriminelen als Ridouan Taghi en Willem Holleeder hun straf uitzitten.
Een deel van het voormalige Konzentrationslager Herzogenbusch ligt binnen de muren van de EBI, te weten de Bunker, ofwel Unit 1, de door de SS gebouwde strafgevangenis, waar in de Tweede Wereldoorlog vele verzetsstrijders hun laatste dagen doorbrachten voor ze werden gefusilleerd. De Bunker is een Rijksmonument en valt onder het oorlogserfgoed, vanwege de belangrijke en beladen geschiedenis van het gebouw.

Op 8 februari jl. dienen Ulysse Ellian (VVD) en Geert Wilders (PVV) tijdens de behandeling van de begroting voor Justitie en Veiligheid een amendement in waarin ze voorstellen om in de Bunker acht cellen te realiseren voor echte zware jongens. Er zijn te weinig cellen voor die groep, en de EBI Vught is volgens die twee een uitgelezen plek om er een paar bij te bouwen. Een meerderheid in de Tweede Kamer stemt voor. In de motie wordt met geen woord gerept over de historie van de Bunker. Sterker nog, er wordt naar de Bunker verwezen als TEBI, de Tijdelijke Extra Beveiligde Inrichting uit de jaren negentig.
Een half jaar voor de motie wordt ingediend is een expertteam opgericht om na te denken over de toekomst van de Bunker, nu in gebruik als kantoor en opslagplaats. De Rijksbouwmeester komt in september 2023 met een advies aan de minister van Justitie en Veiligheid, waarin hij stelt dat het verbouwen van de SS gevangenis tot nieuw cellenblok ‘ongewenst is vanuit moreel, emotioneel en historisch oogpunt’.
Dat advies heeft de Kamer niet bereikt.

Wat er in Kamp Vught gebeurd is, is relatief onbekend, en dat is opmerkelijk in een tijd van bijna hyper herdenken van slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog.
In 1942 wordt door de Duitse bezetter opdracht gegeven tot de bouw van Kamp Vught, want Amersfoort en Westerbork kampen met ruimtegebrek. De constructie wordt bekostigd met geroofd joods kapitaal. Begin 1943 arriveren de eerste gevangenen. In september 1944 wordt het kamp ontruimd. Gevangenen gaan op transport naar andere kampen. In oktober 1944 treffen de geallieerden een leeg kamp aan.
Nu is op het terrein dus die EBI, en Nationaal Monument Kamp Vught, bestaande uit een tentoonstellingsruimte, een gerestaureerde barak, het originele crematorium en een monument voor ‘de verloren kinderen’: de 1269 joodse kinderen die op 6 en 7 juni 1943 met een of beide ouders via Westerbork naar Sobibor gedeporteerd werden, waar ze bijna allemaal zijn vermoord.

In Kamp Vught zaten tijdens de anderhalf jaar dat het in gebruik was meer dan 31.000 mensen gevangen, waaronder 12.000 joden en veel verzetsstrijders. Vanuit het hele land – en vanuit België – werden verzetsmensen naar Vught gebracht en in de Bunker ‘bewaard’ tot ze werden vermoord. Meer dan 400 verzetsmensen werden in Vught ter dood gebracht. De meeste executies vonden plaats tussen juli en september 1944, op de fusilladeplaats buiten het Kamp. Hitler had, als reactie op de mislukte aanslag op zijn leven – of omdat het niet echt lekker ging met zijn oorlog – bepaald dat verzetsstrijders (‘terroristen, saboteurs’) na hun arrestatie direct en zonder proces gefusilleerd konden worden. Dat lot trof meer dan 329 mensen in kamp Vught, waaronder 23 medewerkers van het illegale blad Trouw (die nog wel waren berecht); de top van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en vele andere verzetsstrijders en politieke tegenstanders. Op zich al genoeg reden om de Bunker te willen behouden als herinneringsplaats, zou je denken.

In de Bunker vond nog een andere herdenkingswaardige gebeurtenis plaats, bekend als het ‘Bunkerdrama’. Omdat een medegevangene vertrouwelijke informatie doorgaf aan de kampleiding, besloten vrouwen die met haar een barak deelden haar vlecht af te knippen, zodat iedereen kon zien dat ze niet te vertrouwen was. De kampleiding zette daarop een van de vrouwen gevangen in de Bunker. Negentig vrouwen verklaarden zich solidair met haar. Dat protest beviel kampcommandant Grünewald niet, en hij besloot tot een nieuwe strafmaatregel. In cel 115 van de Bunker werden 74 vrouwen een hele nacht op elkaar geperst opgesloten op een oppervlakte van ongeveer 9 vierkante meter. Toen de cel de volgende morgen open ging, waren 10 vrouwen gestorven. Het drama werd bekend buiten het kamp en leidde tot protesten. Grünewald werd verantwoordelijk gehouden voor de buitenissige straf, werd gedegradeerd en naar het Oostfront gestuurd. Dat overleefde hij niet.
In het voormalige crematorium van Kamp Vught is cel 115 nagebouwd. De originele tegels liggen op de vloer. Ook de celdeur en het raambeslag zijn uit de Bunker. Elke 5 jaar wordt het Bunkerdrama herdacht op de plaats waar het echt plaatsvond: in de Bunker.

Die Bunker moet nu dus volgens een Kamermeerderheid worden verbouwd tot ultraveilige cellen voor de ergste criminelen. Oorlogserfgoed of niet. De Kamer heeft voor het aannemen van het amendement geen kennis kunnen nemen van het beschikbare advies van de Rijksbouwmeester.
Zo zien we opnieuw, dat het ministerie van Justitie en Veiligheid onder Yesilgöz niet zuiver op de graat is als het gaat om informatievoorziening. En we zien ook dat niet alle plaatsen waar slachtoffers van het naziregime zijn gevallen gelijkwaardig voor herdenking in aanmerking komen. Ook niet als het gaat om de laatste verblijfplaats van mensen die zich daadwerkelijk hebben verzet tegen bezetting, nazisme en antisemitisme.

 

Vive la République!

Dit jaar levert de verjaardag van Willem-Alexander Claus George Ferdinand, koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, jonkheer van Amsberg, ons niet eens een extra vrije dag op, en is er dus echt helemaal niets aan het koningschap dat nog een beetje van nut is.
De feestelijkheden rond de verjaardag van de vorst zijn, het brood-en-spelen in de dorpskernen op het platteland daargelaten, verworden tot een commercieel circus waar tieners riedeltjes fluiten of violen voor geld, bakfietsmoeders cupcakes verkopen voor 2,50 per stuk; dito vaders passanten tegen betaling eieren laten gooien tegen het hoofd van hun beste vriend, buurtbiebjes worden leeggeroofd om de boeken ter verkoop aan te bieden en kinderen hun afgedankte speelgoed jengelend aan de man proberen te brengen. Vanaf elk plein klinkt bonkende pokkeherrie, de binnenstad ligt bezaaid met lege plastic bierbekers en rond een uur of vier lijkt iedereen op zijn minst aangeschoten.
Al dagen van tevoren worden de ‘beste’ verkoopplekken op straat gemarkeerd met tape en het woord ‘bezet’, of afgezet met rood en wit crime-scene lint. Overal worden oranje tompoezen, oranje donuts, oranje limonade of oranjebitter aangeprezen; worden oranje bretels, brillen en kroontjes uitgevent, en grossiert de HEMA en elke vintage winkel in oranje uitdossingen, van nepveren boa’s tot slobpakken en paraplus. Er is online een Hoezee Koningsdagpakket XL te koop, met koningsbier, koningscava, koninginnenpopcorn, oranjechips en Willie’s notenmix. Thuis geleverd in feestelijk oranje doos, zodat je zonder inspanning je dag oranje etend en drinkend voor de buis kan doorbrengen, want die doos moet leeg, dat spreekt vanzelf.
De jarige zelf moet in een of ander gehucht tegen wil en dank gaan haringhappen, wc-potwerpen, kleffe handen schudden, naar lullige liedjes luisteren en saaie toneelstukjes kijken, en doen alsof hij het naar zijn zin heeft, terwijl zijn zich doodvervelende gezin zich achter hem voortsleept. Feestje zonder vertier voor een extreem rijk man op kosten van ‘zijn’ volk, dat wél belasting betaald.

Na de Napoleontische tijd werd gewezen veldheer Willem Frederik in 1815 de eerste koning van Nederland: Willem I. Hij voerde de naam Van Oranje, want hij was van ver nog wel familie, en met de naam Oranje hadden de Nederlanden, vanwege die andere Willem, een historische band. Een aantal generaties later hebben we met Willem-Alexander het zoveelste door erfopvolging aangestelde staatshoofd, en is geen enkele wet geldig zonder dat zijn handtekening erop staat. En dat terwijl de minister-president, en niet de koning zelf, verantwoordelijkheid draagt voor zijn handelen. Wat in de moderne tijd toch licht achterlijk overkomt. En het past ook niet in een democratie, een ongekozen staatshoofd van niet onbesproken komaf, getrouwd met een dito vrouw. Maar zet er een kroon op, noem haar koningin en hele volksstammen vallen in katzwijm. De schoonfamilie van het staatshoofd is na wat geharrewar gewoon ook welkom.

We kunnen als volk als we dat zo graag willen best één keer per jaar op straat feesten in onzinnige uitdossingen, met een vrijmarkt en met ontregeld treinverkeer van en naar Amsterdam. Daar hebben we geen koning voor nodig. Elke dag kan worden uitverkoren, en dan noemen we het iets als ‘hoera voor ons’ dag, of ‘eigen volk eerst’ dag, of een andere verbindende naam.

En een staatshoofd? Laten we dat gewoon kiezen, zoals het een moderne democratie betaamt.


Fotocollage: Merde à tous!
George Ferdinand Frobenius-Kreplin (©frobenius)