Liedje voor een nieuwe tijd 2

Achter de oogballen: striemen
naast de aderen: verstoten botten
onthechte spieren, gedachten
opgerold en aangesnoerd
tot een zeker weten: het komt

opspringend vanachter coulissen
op een verdonkeremaand toneel
hijgend als een hond
aan de rand van ons bed.

Theaterlampen flitsen aan
de hond lost op in licht
je stamelt vrede, godverdomme, vrede
maar toch: het smetten blijft.

Je legt je huid af in de hondenmand
haar op het verkreukeld bed
opgerold en aangesnoerd wacht je
tot het komt. Het komt.

Liedje voor een nieuwe tijd

Schud aan de wingerd
tot de druiven uiteenspatten

druip over de rand als een schuimkraag
om de mond trekken stroperig van most

om voorbij die ogen te komen moet je
waden door een stroom obsceniteiten.

Laat knallen maar, die zwepen,
op de maat van marsmuziek

in dit circus geen paraderende paarden,
geen dwergen met een rode neus,

in dit circus alleen kapotgetemde dieren,
clowns die grijnzen met een tandeloze mond

in dit circus dansen de vazallen
van voor naar achter van links naar rechts

zwelgend en zwalkend en zelden alleen
tot het doek valt. Het valt.

In tijden van oorlog dicht

In tijden van oorlog dicht
men niet, men gilt met de kogels 
fluit met de wind, kijkt: het gras, zo groen nog.

Verzamelt, kleine dingen, een deken 
trui, een boek misschien, een tas, draagbaar 
zonder belasting van schouders, rug 
de beste schoenen, zonnehoed.

Sentimenten te zwaar
geheugen niet te dragen
herinneren zal vanaf vandaag 
uit den boze zijn.

Het vuur geeft geen licht 
verwarmt bonen 
uit blik, geen botten.

Een man, hoofd in handen 
handen verdwijnend in vuisten
vuisten gebald, verbeten 
tandeloos de mond.

Alleen in taal kan ik me tot hem bekennen.
Alleen in woord heb ik hem lief.

In de stad het donker vol 
rook die ruikt naar bloed, geen water geen licht 
alleen heimwee wordt gevoed
hoon en haat.

In tijden van oorlog dicht men niet, 
kogels gillen als de wind fluit 
door het gras ruikt naar hooi


Saskia Kunst


Wij kunnen niet wachten

Nee we gaan niet zitten wachten.
Wachten is wat paljassen doen
tot het moment van de grande finale,
dan steken ze hun borst vooruit,
zetten hun schouders eronder, en rukken op.

Nee, wij wachten niet. Niet zoals de jager
lafhartig op zijn hoog plateau, die aanlegt, richt, 
en schiet met scherp op een graspol - men draagt
dat camouflagepak tenslotte niet voor niets.

Wij doen niet aan wachten. Wij nemen de donder 
voor lief, de regen een welkome sluier.
Wij gedijen op onraad, hoe smaller het pad
hoe groter de stappen. Wij bedaren niet
op een windvlaag, gaan niet liggen voor de storm.

Kleinduimpjes zijn we, op fluwelen slippers, 
vol dromen grootser dan de dageraad.
Wij benutten verkeken kansen,
spuiten slogans op luchtkastelen
en zeulen blijmoedig koffers ballast mee.

Tekst: Saskia Kunst/afbeelding: Athene 2015