Achter de oogballen: striemen
naast de aderen: verstoten botten
onthechte spieren, gedachten
opgerold en aangesnoerd
tot een zeker weten: het komt
opspringend vanachter coulissen
op een verdonkeremaand toneel
hijgend als een hond
aan de rand van ons bed.
Theaterlampen flitsen aan
de hond lost op in licht
je stamelt vrede, godverdomme, vrede
maar toch: het smetten blijft.
Je legt je huid af in de hondenmand
haar op het verkreukeld bed
opgerold en aangesnoerd wacht je
tot het komt. Het komt.
Liedje voor een nieuwe tijd
Schud aan de wingerd
tot de druiven uiteenspatten
druip over de rand als een schuimkraag
om de mond trekken stroperig van most
om voorbij die ogen te komen moet je
waden door een stroom obsceniteiten.
Laat knallen maar, die zwepen,
op de maat van marsmuziek
in dit circus geen paraderende paarden,
geen dwergen met een rode neus,
in dit circus alleen kapotgetemde dieren,
clowns die grijnzen met een tandeloze mond
in dit circus dansen de vazallen
van voor naar achter van links naar rechts
zwelgend en zwalkend en zelden alleen
tot het doek valt. Het valt.
In tijden van oorlog dicht
In tijden van oorlog dicht men niet, men gilt met de kogels fluit met de wind, kijkt: het gras, zo groen nog. Verzamelt, kleine dingen, een deken trui, een boek misschien, een tas, draagbaar zonder belasting van schouders, rug de beste schoenen, zonnehoed. Sentimenten te zwaar geheugen niet te dragen herinneren zal vanaf vandaag uit den boze zijn. Het vuur geeft geen licht verwarmt bonen uit blik, geen botten. Een man, hoofd in handen handen verdwijnend in vuisten vuisten gebald, verbeten tandeloos de mond. Alleen in taal kan ik me tot hem bekennen. Alleen in woord heb ik hem lief. In de stad het donker vol rook die ruikt naar bloed, geen water geen licht alleen heimwee wordt gevoed hoon en haat. In tijden van oorlog dicht men niet, kogels gillen als de wind fluit door het gras ruikt naar hooi Saskia Kunst
Wij kunnen niet wachten
Nee we gaan niet zitten wachten. Wachten is wat paljassen doen tot het moment van de grande finale, dan steken ze hun borst vooruit, zetten hun schouders eronder, en rukken op. Nee, wij wachten niet. Niet zoals de jager lafhartig op zijn hoog plateau, die aanlegt, richt, en schiet met scherp op een graspol - men draagt dat camouflagepak tenslotte niet voor niets. Wij doen niet aan wachten. Wij nemen de donder voor lief, de regen een welkome sluier. Wij gedijen op onraad, hoe smaller het pad hoe groter de stappen. Wij bedaren niet op een windvlaag, gaan niet liggen voor de storm. Kleinduimpjes zijn we, op fluwelen slippers, vol dromen grootser dan de dageraad. Wij benutten verkeken kansen, spuiten slogans op luchtkastelen en zeulen blijmoedig koffers ballast mee. Tekst: Saskia Kunst/afbeelding: Athene 2015